Coachen van hoogbegaafden met begrip, kennis en wijsheid

Noks Nauta & Agnes Schilder

De laatste tijd is er in Nederland toenemend aandacht voor coaching en begeleiding van hoogbegaafde volwassenen. Is dat goed nieuws, want heel nuttig en echt de hoogste tijd? Of wellicht overbodig en zorgt het alleen maar voor nog meer verkokering en hokjes denken in stoornissen-land? In deze blog vertellen we wat ons opvalt en wat volgens ons voorwaarden voor een effectieve coaching van hoogbegaafde volwassenen zijn.   

Wat valt ons op?

Mensen die hoogbegaafden coachen, vormen een uiterst divers gezelschap. Wij kennen mensen  met een afgeronde opleiding tot psycholoog of (ortho)pedagoog. Er zijn mensen uit het onderwijs, de zakelijke dienstverlening en ook mensen met een totaal andere achtergrond in bijvoorbeeld de chemie, biologie, IT, bedrijfskunde of taalkunde. Wat ze gemeen hebben, is dat ze bij zichzelf ontdekt hebben dat ze hoogbegaafd zijn, nogal eens komen ze daar achter als hun kinderen hoogbegaafd blijken. En dan merken ze dat ze andere hoogbegaafden goed kunnen begrijpen. Sommigen hebben een coachopleiding gedaan, een enkeling volgde een specifieke opleiding tot hoogbegaafdenbegeleider, zoals bijvoorbeeld bij Novilo of Ritha (voorheen ECHA). Deze twee opleidingen bieden naast veel kennis over hoogbegaafde kinderen ook een deel kennis over hoogbegaafde volwassenen aan. Een specifieke opleiding voor coach voor volwassen hoogbegaafden is er, voor zover wij weten, niet.

De coaches die wij kennen volg(d)en een grote variatie aan extra cursussen/ opleidingen. We hoorden over NLP, ACT en diverse andere, meestal korte opleidingen. Een enkele keer gaat een coach een HBO of universitaire bachelor of master studie doen, bijvoorbeeld  toegepaste psychologie,   om meer verdieping te krijgen.

Coaches zonder opleiding in de psychologie of pedagogiek vormen naar ons idee een mooie aanvulling op de hulpverlening met BIG-geregistreerde hulpverleners. Immers met ‘levensvragen’ hoef je niet een zwaar hulp/ therapie traject in. Het feit dat je deze hulp (die dus wordt aangeboden buiten het reguliere hulpverlenerscircuit) zelf moeten betalen kan voor sommigen een flinke barrière zijn, maar er zijn ook coaches die dit juist een voordeel noemen omdat de cliënten dan zeer gemotiveerd zijn.  

In dit blog onderzoeken we de voorwaarden voor effectieve coaching van hoogbegaafde volwassenen. Op basis van onze ervaring komen we in elk geval tot de volgende: het begrijpen van de hoogbegaafde cliënt, voldoende kennis over hoogbegaafdheid (met name bij volwassenen), een basis  van psychologische kennis en tot slot: wijsheid. We bespreken ze hieronder.  

Begrijpen van de hoogbegaafde cliënt

Coaches voor hoogbegaafden zijn doorgaans zelf hoogbegaafd en ze hebben, in het traject dat ze zelf hebben afgelegd om er constructief mee om te gaan, veel over zichzelf geleerd. Dat willen ze vervolgens inzetten om andere hoogbegaafden te begeleiden. Deze motivatie wordt heel vaak benoemd bij hun keuze om dit werk te gaan doen. Het is naar ons idee beslist een belangrijke voorwaarde voor goed contact als de coach zelf hoogbegaafd is. Hoogbegaafden begrijpen elkaar omdat ze snel denken en meerdere denksporen tegelijk hebben. Ook herkennen ze de valkuilen van andere hoogbegaafden en voelen ze de eventuele pijn die er is, bijvoorbeeld in relatie tot de barrières in iemands leven, studie en werk, mee. 

Yermish (2010) publiceerde over haar eigen ervaringen als psychotherapeut met hoogbegaafde cliënten. Hier een citaat.  

“Within the gifted community, the common wisdom is that one must find a therapist who understands the intrapersonal, social, and cultural experiences of being highly intelligent. Without this understanding, informal reports suggest that miscarriages of the therapeutic working alliance may be frequent, and that clients may avoid or leave therapy as a result. However, few therapists or researchers acknowledge intelligence as a dimension of human difference which could be relevant to therapy, or how their own relational selves might be affected by the prospect of doing this work” (Yermish, 2010). 

David (2021) beschrijft in haar recentere literatuuronderzoek hetzelfde. Zij zegt dat een hoge intelligentie een noodzakelijke voorwaarde is voor een goede therapeutische relatie met een hoogbegaafde. 

We ontkennen dit niet vanuit onze ervaringen. En onder hoogbegaafden heerst deze mening ook. Maar mensen praten elkaar na, vaak zonder dat ze naar de bron zoeken. En ook is onze vraag: hoe groot mag de kloof in IQ dan zijn? Kan een zeer hoogbegaafde cliënt (IQ van 145 of hoger) dan wel contact maken met een coach of therapeut met een IQ van 130?

En is het voldoende om als coach voor hoogbegaafden zelf hoogbegaafd te zijn? Nee, dat lijkt ons niet. Zeker als je nog maar kort weet hebt van je eigen hoogbegaafdheid en behalve je eigen ervaringen nog relatief weinig kennis hebt opgedaan. Ga je dan met een kop thee aan de keukentafel samen praten of samen een wandeling maken om al wandelende over allerlei aspecten van hoogbegaafdheid te spreken, dan lijkt ons dat helemaal prima. Het lijkt ons echter wel wat mager om je dan professioneel coach te noemen en er geld voor te vragen.

Hoogbegaafden die op zoek zijn naar passende hulp, vertellen dat ze nogal eens een lange zoektocht achter de rug hebben, ze zijn ook nogal eens bij professionele hulpverleners (bijvoorbeeld in de ggz) geweest en voelden zich daar niet begrepen. De hoogbegaafdheid kwam daar vaak niet aan de orde. Emans (2017) bevroeg ruim 600 hoogbegaafden daarover en het bleek dat, wanneer men hulp in de ggz zocht, de hoogbegaafdheid zelden werd meegenomen in diagnostiek, begeleiding en oplossing (Zie ook Hoiting & Nauta, 2022).

Een andere vraag die ons bezighoudt is: hoeveel laat je als coach in je coaching blijken van je eigen (negatieve) ervaringen als hoogbegaafde? Uit een recent onderzoek bleek dat het positief kan uitpakken als hulpverleners bij huiselijk geweld en kindermishandeling zelf vertellen over hun ervaringen daarmee. Zowel cliënten als (aankomende) professionals staan hier positief tegenover. Het blijkt ook van meerwaarde voor hun cliënten, ze bouwen gemakkelijker een vertrouwensband op, sluiten aan bij wat cliënten nodig hebben en kunnen een positief voorbeeld en hoop geven. Voor professionals zelf draagt het bij aan een diepere verwerking en herstel. Bovendien  geeft het voldoening om de eigen negatieve ervaringen om te zetten in iets positiefs voor een ander. Het inzetten van ervaringskennis moet wel in het belang van de cliënten zijn en bijdragen aan verwerking en herstel. De professionals moeten hun eigen ervaringen voldoende verwerkt hebben in verband met o.a. het risico op projectie. (GGZnieuws.nl 29 mei 2023)

Wij menen dat dit ook zo toepasbaar zou kunnen zijn op de hulpverleningsrelatie van een hoogbegaafde coach met hoogbegaafde cliënten. Met name de voorwaarde dat iemand de eigen ervaringen voldoende verwerkt moet hebben, vinden wij van groot belang.

Hoogbegaafde coaches vertellen vaak dat hun hoogbegaafde cliënten zich door het contact met hen dan eindelijk goed begrepen voelen, in tegenstelling tot de ervaringen bij reguliere hulpverleners en in de ggz. Soms reizen mensen flinke afstanden om bij zo’n hoogbegaafdencoach te komen. Echt begrepen worden door iemand, die uit eigen ervaring weet wat het is om hoogbegaafd te zijn, is naar ons idee een voorwaarde voor een effectief traject. Maar, zoals al gezegd, is het voldoende?

Kennis over hoogbegaafdheid

Het is lastig om iets te zeggen over de kennis over hoogbegaafdheid. Goed onderzoek doen naar deze doelgroep is lastig. We hebben immers geen representatieve steekproef van hoogbegaafden. Wie zelf weet hoogbegaafd te zijn komt daar vaak pas achter als er problemen ontstaan en er door de hoogbegaafde zelf of door diens omgeving gezocht wordt naar de aanleiding daarvan. Wat maakt dat iemand vastloopt in werk, een studie of in een relatie? Daarom zijn hoogbegaafden die meedoen aan onderzoek eigenlijk een ‘negatieve’ selectie. We moeten het vooral doen met verhalen van en over hoogbegaafde volwassenen. Die ervaringen worden inmiddels al meer dan 20 jaar verzameld en verwerkt in artikelen en boeken. Met als aandachtspunt dat het dus alleen om hoogbegaafden gaat die als zodanig zijn herkend. 

Wie of wat is ‘hoogbegaafd’? Hoogbegaafd is een beschrijving van kenmerken van mensen met een hoge intelligentie. Intelligentie wordt gemeten door een IQ-test. Daarvan zijn er vele, die elk nèt iets anders meten. Als we bij veel mensen zo’n test afnemen zien we dat de scores een zogenaamde normaalverdeling laten zien (Website Mens en samenleving). Je bent hoog intelligent als je behoort tot de 2% hoogst scorenden op een intelligentietest. Dat heeft als implicatie dat je dus hoog intelligent kunt zijn zonder dat je het zelf (expliciet) weet.

Kennis over hoogbegaafdheid bij kinderen is in de tachtiger jaren van de twintigste eeuw langzaam verzameld. Die kennis gaat vaak over schoolsituaties. Ook hoogbegaafde kinderen lopen vaak eerst vast, voordat er iets gebeurt. Ook daar weten we niet over welk deel van de hoogbegaafden we het hebben. Ook nu zijn het waarschijnlijk vooral diegenen die vastlopen die zichzelf gaan herkennen in de term ‘hoogbegaafd’ en/of door anderen als hoogbegaafd aangeduid worden vanwege problemen. 

Kennis over hoogbegaafde volwassenen komt maar langzaam van de grond. Een mogelijke reden daarvoor is dat er geen financiële middelen beschikbaar zijn. Zo blijft het een zaak van bijvoorbeeld studentenprojecten, en een enkele onderzoeker die persoonlijke interesse heeft, zoals Rinn & Bishop (2015). Maggie Brown (psychotherapeut in Nieuw Zeeland) voerde een interessante internationale Delphi studie uit onder experts (Brown, 2021; Brown et al 2020). Het is ons niet duidelijk of deze kennis algemeen bekend is onder mensen die met hoogbegaafde volwassenen werken en we weten ook niet of en hoe zij deze kennis verder uitbouwen.

Zoals gebruikelijk binnen de psychologie kijken professionals ook bij hoogbegaafdheid vanuit verschillende perspectieven, er zijn bepaalde ‘scholen’. Denk aan mensen die de theorie van Dabrowski als verklaringsgrond benutten, mensen die trauma als belangrijke factor zien of de theorie van de meervoudige intelligentie van Gardner aanhangen en ga zo maar door. Professionals met een onderwijsachtergrond hanteren vaak indelingen in typen (hoogbegaafde) leerlingen, door hen worden sommige leerstoornissen verklaard door de hoogbegaafdheid. Ook verhalen over gebrekkige executieve functies komen langs.

Er is inderdaad niet één omvattende theorie over hoogbegaafdheid. Verschillende theorieën en inzichten kunnen overigens heel goed naast elkaar bestaan. Lastig is wel dat er theorieën bij zijn die claimen alles te kunnen verklaren. En voor een aantal theorieën is, ondanks onderzoek, toch echt geen wetenschappelijke steun gevonden zoals de theorie van de meervoudige intelligentie van Gardner (Warne, 2020). Ook theorieën die al lang met onderbouwing volledig verworpen zijn, komen nog steeds langs, denk maar aan de zogenaamde verbaal-performaal kloof bij hoogbegaafden en de suggestie dat daar specifieke problemen bij zouden horen. Dat bleek uit onderzoek van Luc Kumps niet het geval, hij noemt het een fabel (www.eduratio.be). Mogelijk wordt het veroorzaakt door de opbouw van de vroegere testen?

De basiskennis over hoogbegaafdheid bij coaches voor hoogbegaafden is er over het algemeen wel denken we. Hoe betrouwbaar en recent die kennis is, valt moeilijk te zeggen. Het is, gezien het hierboven gestelde, ook erg lastig om een basisnorm hiervoor aan te geven.

De kennis over hoogbegaafdheid bij mensen die in de ggz werken, kan volgens velen sowieso nog veel beter. Helaas zijn er in die sector ook nog veel vooroordelen. “Wel hoogbegaafd, niet gek”, zo verzuchten nogal wat hoogbegaafden (Nauta, 2020).

Psychologische kennis

Hoewel coaches vaak geen psycholoog zijn, begeven ze zich wel op psychologisch terrein. Het valt ons op dat ze wel gebruik maken van psychologische kennis, zij het soms fragmentarisch of onbewust. Ze hebben in een opleiding iets geleerd, ergens iets gelezen et cetera. Soms hebben ze toepassingen geleerd van een psychologische theorie of methode zonder dat ze de theorie erachter beheersen. Het risico bestaat dat een theorie zonder nuance wordt toegepast als dé waarheid. Terwijl er van alles over te zeggen valt, zoals wanneer die theorie dan geldig is (en vooral wanneer niet) en hoe je de theorie zou kunnen gebruiken in een specifieke situatie. Sommige kennis is verouderd, herzien door nieuw onderzoek en komt toch steeds weer boven. Zo horen we nog regelmatig professionals spreken over leerstijlen terwijl al lange tijd consensus heerst dat leerstijlen geen voorspellende waarde hebben voor studiesucces. Op de website van Onderwijskennis (z.j.) wordt dit toegelicht. Leerlingen leren dus niet beter als ze hun ‘eigen’ leerstijl toepassen.

We vragen ons wel eens af of coaches, die zeggen ‘eclectisch’ of ‘holistisch’ te werken, niet in feite theorieën die niets met elkaar van doen hebben mengen. Dat komt misschien wel heel creatief over maar is ook ‘vervuilend’. Dabrowski wordt dan bijvoorbeeld gemengd met Spiral Dynamics, met Maslow, met morele ontwikkeling (Kohlberg), met Freud en zo voorts. Zo kun je alles inzetten als het je past, zonder dat de theoretische achtergrond juist is. “Als het maar werkt in de praktijk” zeggen sommigen. Jazeker, dat is een belangrijk criterium maar als het lijkt te werken is het dan ook altijd oké?

Soms doen coaches ook uitspraken over autisme, ADHD en andere classificaties uit de DSM. Daarmee begeven ze zich op glad ijs. Iemand die daar geen opleiding voor heeft, zou zich ver moeten houden van deze uitspraken. Het classificeren is niet het afwerken van een afvinklijstje. Eigenlijk is het zelfs onbevoegd uitoefenen van een beroep dat in de wet BIG staat. Het doen van dergelijke uitspraken kan iemand helpen te duiden wat er speelt maar het kan ook zeer schadelijk zijn. Wie een keer door een coach een term uit de DSM heeft horen gebruiken, legt die niet zomaar naast zich neer. Zo’n term kan zeer stigmatiserend werken en ook een selffulfilling prophecy worden: ik ben autist dus ik houd niet van…… Mensen gaan hun gedrag zo zelf duiden en kunnen  er dan vanuit gaan dat ze dus gewoon zo zijn en er dus niets aan kunnen doen. Dat remt de groei- en ontwikkelmogelijkheden af. Dit baart ons zorgen.   

Doen wat werkt

Onze eerste reactie op enthousiaste verhalen van hoogbegaafden over hun coaches is: wat geweldig dat deze coaches hoogbegaafde mensen zo goed kunnen aanvoelen en diepgaand contact met hen kunnen leggen! Ook mensen die al in de ggz zijn geweest vanwege psychische problemen, mensen die helemaal zijn vastgelopen, kinderen die vastzitten en met niemand willen praten. Het vereist heel wat invoelend vermogen en creativiteit om contact met hen te krijgen en hen te helpen. Mensen zijn blij en gelukkig dat ze eindelijk iemand gevonden hebben die begrijpt waar zij het over hebben.

Ja natuurlijk, elke manier om mensen op een constructieve manier met hun levensknelpunten om te laten gaan is waardevol. De relatie van de coach met de cliënt is wezenlijk en mogelijk het enige wat er écht toe doet. Als dat werkt dan is het toch prima zou je zeggen.

Alleen…. hoe weet je eigenlijk wat werkt? De coachees voelen zich gehoord en gezien, dat is fantastisch. Dat werkt ook echt, coach en coachee zijn daarin oprecht, daar hebben we geen zorgen over. Misschien zou dat ‘je gehoord en gezien weten’ beter nog dichter bij huis kunnen realiseren. Psychiater Dirk de Wachter pleit hiervoor: bespreek je problemen thuis, met je partner, vriend, buurvrouw, we professionaliseren tegenwoordig alles en mensen gaan naar een psychiater met gebeurtenissen die bij het leven horen betreffende rouw, levensfasen, allerlei dilemma’s. “We kunnen zo een beetje elkaars psychiater zijn” (De Wachter, z.j.).

We zijn het helemaal eens met zijn stelling en gunnen iedereen een goede gesprekspartner in de huiselijke sfeer. Maar ja, als je al vastgelopen bent, als je partner je niet begrijpt en als je niet weet dat hoogbegaafdheid mee kan spelen, wat dan? Dan zoek je verder en ben je gelukkig als je een klik hebt met een coach die je wel lijkt te begrijpen.   

En dan na die eerste klik? Bekend is dat houvast helpt, dus als je mij vertelt dat ik hoogbegaafd ben, dat dat past bij alles wat ik heb meegemaakt en daar vertel, dan valt er daardoor bij mij van alles ‘op z’n plaats’. Ik gebruik dan mijn ‘babbelbrein’, een term die tegenwoordig meer en meer gebruikt wordt om uit te leggen dat de voornaamste functie van onze hersenen is om betekenis geven aan wat onze zintuigen waarnemen; we zien dus niet de waarheid maar een werkelijkheid die we zelf creëren. Mijn babbelbrein kan tevreden zijn met het woord ‘hoogbegaafd’. Dat geeft namelijk consistentie, coherentie, houvast in mijn leven, dat is heel fijn en werkt. Niemand hoeft zich, denken we, zorgen te maken over dit aspect van de coaching, psycho-educatie (iemand uitleggen wat er speelt, woorden geven aan ervaringen, duiden) dat werkt écht zeggen vele coachees.

Klopt het wel?

Maar klopt die houvast ook? Ga ik terecht allerlei zaken die in mijn leven spelen onder de noemer hoogbegaafdheid scharen en/of ga ik mij daar vervolgens ook daarnaar gedragen? Maak ik mijn eigen theorietje waar? Ja, want dat doe ik als mens voortdurend. De verklaringen en termen die ik gebruik zijn eigenlijk niets anders dan hokjes die mijn babbelbrein gebruikt om te duiden: ik sluit me nu af want ik ben overgevoelig voor geluiden, ik stop hier mee want ik verveel me snel. Is dat erg? Ach, het maakt niet zoveel uit wat ik vind, want mijn babbelbrein kan niks anders en doet niets anders dan woorden geven, of beter: betekenis geven, aan wat mijn zintuigen opvangen. Anders is dit leven niet te doen. Woorden geven aan wat ik ervaar is nuttig en lastig tegelijk. Immers, als ik het eenmaal duid, dan kan ik het als feit gaan zien terwijl het dat niet is, wij mensen hebben die neiging al snel: ik ben extravert, ik heb hoogtevrees, ik ben autistisch dus… Maar hoort hier wel een dus, is het label wel een verklaring of slechts een term? En wat bereiken we hiermee? Het kan tot fixatie leiden en zoals eerder opgemerkt, je leer- en groeimogelijkheden blokkeren. 

Lange termijn

Onze zorgen zitten met name in wat er op lange termijn echt werkt: is een hokje bieden wellicht een pleister en verhult die wat echt aandacht hoeft? Hier halen we graag het reïficatieprobleem aan, zoals Trudy Dehue (Dehue, 2014) dat beschrijft en ook Ten Broeke (2016) dat uitlegt. Dat reïficeren zien we de hele tijd om ons heen gebeuren. Ook met hoogbegaafdheid. Als je reïficeert, dan beschrijf je iets alsof het als realiteit bestaat (het Latijnse woord res betekent ding), terwijl het gaat om een term, die alleen wordt gebruikt voor een idee of een abstractie. Hieronder meer uitleg. 

We kunnen een aantal gedragingen die we waarnemen bij iemand best aanduiden met een verzamelnaam, dat doen we voortdurend: autisme, ADHD, Parkinson, weerstand, motivatie. Dat beschrijft het gedrag wat we zien en dat kan zeer helpend zijn. Dehue legt uit dat het belangrijk is dat we blijven beseffen dat een beschrijving van een aantal symptomen of gedragingen met een bijbehorende naam, niets zegt over de reden ervan, het geeft geen verklaring. Een kind vinden we druk en dat noémen we ADHD, het kind is niet druk dóór de ADHD. ADHD is geen eigenstandig ding. Ook een term voor een somatische ziekte zoals diabetes, is in feite een afspraak onder artsen. Je bent niet ziek door de diabetes, je hebt een aandoening en dat noémen we diabetes. Om daarmee te kunnen leven moet je er veel meer over weten dan alleen de term. Je kan je leven hierop inrichten en dan helpt het enorm om te leren over jouw suikerstofwisseling en hoe dat werkt in jouw leefsituatie. 

Voor hoogbegaafdheid geldt dat ook, voor zover we het hebben over de beschrijving van kenmerken. De hoge intelligentie, het basiselement van hoogbegaafdheid, is wel meetbaar, net als je bloedsuikerwaarde maar het gaat uiteindelijk om hoe je die intelligentie gebruikt in interactie met wie je bent door je opvoeding en je omgeving, de maatschappelijke cultuur, je emotionele stijl, je gezin, je school, je werk et cetera. Het staat dus niet op zichzelf, het is geen ding dat je vast kunt pakken. Hoogbegaafdheid is geen diagnose, jouw hoogbegaafdheid is een persoonlijke uiting. Het beschrijft maar verklaart niets, de ‘oorzaak’ van hoogbegaafdheid blijft daarmee verborgen.  

Kortom, de aandacht en psycho-educatie die coaches bieden is goud waard, daar willen we niets aan af doen. Mits uiteraard de coaches geen onzin beweren en we beseffen dat een theorie een poging is om een werkelijkheid te beschrijven, maar nooit verward moet worden met de werkelijkheid. “De kaart is niet het gebied” is een bekende uitspraak en dat is zeer waar. De vraag die we hier voorleggen is: helpt de coaching op de lange termijn ook echt? Een tevreden klant is immers niet altijd een geholpen klant. Een patiënt die veel stress heeft en van de dokter kalmeringstabletten krijgt die meteen rust brengen voelt zich goed geholpen maar is dat ook zo?

Mogelijke schade door coaching?

We willen hier voorzichtig iets schrijven over de mogelijke schade die zou kunnen ontstaan door coaching. Als hoogbegaafdheid als verklaring wordt gezien voor alle problemen die men tegenkomt hindert dat soms de mogelijkheid om er mee om te leren gaan. Het gaat altijd om interacties met jou als persoon, met anderen en met situaties. Hoogbegaafdheid is een set van positieve kenmerken. Die men soms als volwassene nog moet leren gebruiken omdat dat niet eerder in het leven is geleerd. Natuurlijk is het lastig als er al vroeg in het leven geen sprake was van een veilige hechting. Maar wie dat alleen aan de hoogbegaafdheid ophangt, doet er niets mee. Die blijft mogelijk hangen in slachtofferschap.

Een valkuil kan ook zijn dat een coach vooral put uit eigen ervaringen en de coachee bestookt met oplossingen die voor haar of hem zelf hebben gewerkt. Uiteraard is dat in het algemeen schadelijk, niet alleen bij hoogbegaafden. We zien dit verschijnsel bij hoogbegaafden onder elkaar, omdat je elkaar zo goed denkt te begrijpen. Zo lezen we bijvoorbeeld op sociale media allerlei ongevraagde adviezen van hoogbegaafden aan elkaar, wanneer iemand meldt problemen te hebben in relatie tot de hoogbegaafdheid. “O, dan heb je misschien ook ADHD, net als … “  “O, dan ben je depressief…”. Uit verhalen van hoogbegaafden maken we op dat dit ook in een coachingsgesprek voorkomt.

Als coaches te snel labels (uit de DSM) gaan plakken, kan dat schade doen. Het leidt tot medicalisering, het geloof dat je iets mankeert, daarmee kom je niet verder. Wij denken dat de hoogbegaafde wel verder als komt als die zich verdiept in de eigen emoties, gevoelens en gedrag. En zich afvraagt hoe met de eigen kenmerken goed te leven.    

Of het vertellen van niet kloppende theorieën ook schadelijk kan zijn, staat ter discussie. Misschien ontstaat er geen directe schade. Maar als de coachee er iets over leest en erachter komt dat de geboden kennis niet of deels niet klopt, kan het vertrouwen in de coach wel beschaamd raken.

Wijsheid

Wat is wijsheid? Wij komen bijvoorbeeld op jezelf als coach wegcijferen, voldoende kritisch zijn, nuanceren, nederig zijn, ……. (vul het als lezer maar verder in).

Brugman schrijft in zijn proefschrift uit 2000 (Trouw, 2000) dat wijsheid de relativerende omgang met kennis is. Wijsheid gaat om wat we denken zeker te (kunnen) weten en dat is niet veel. Socrates is met zijn uitspraak: “Ik weet dat ik niets weet” het prototype van een wijs mens. Psycholoog Paul Baltes onderzocht wijsheid en had een pragmatische insteek: een manier waarop je dingen doet in plaats van een manier waarop je naar dingen kijkt (De Lange, 2021). 

Wijsheid van de coach is nodig denken we om met een warm hart de ander bij te staan in diens zoektocht, niet door pleisters en quick fixes aan te bieden die bij anderen werkten – dus bij deze coachee vast ook – maar door de zoektocht, die leven heet, samen te onderzoeken. De waarde van de coaching zit in het samen ontdekken wat werkt waarbij de coach zijn/haar expertise inzet, ervaring kan delen, eventueel suggesties kan doen maar het is de coachee die het werk doet want alleen die weet wat echt past. De kunst is om daarbij niet te snel te kijken naar of het wel fijn en prettig is, want echt leren is vaak niet leuk, dat doet een beetje “ au”. Het filmpje van Rabbi dr A. Twerski (Twerski, z.j.) over hoe kreeften groeien geeft een prachtig beeld over hoe kreeften door de pijn van een te krappe behuizing op het idee komen hun oude schild af te werpen en dan pas in een volgende fase kunnen komen.

Nuance over psychologische kennis in het algemeen

Zou het zin hebben als coaches van hoogbegaafden, en dan diegenen die niet al psycholoog zijn, meer psychologische kennis hebben? Dat is de vraag. Ik (AS) vraag me wel eens af is de kwaliteit van de huidige reguliere opleidingen goed genoeg? Ik ken ze zeker niet allemaal natuurlijk en ik bedoel niemand voor het voorhoofd te stoten, maar ik merk het aan mezelf: ook in mijn lessen is goed wat ik als docent denk wat goed is, hoe kritisch ik ook probeer te zijn op mijn eigen aannames. Het is ook niet gemakkelijk om studenten voldoende kritisch vermogen bij te brengen in deze tijd die voor veel psychologen best verwarrend is: in de psychologie en ook in de psychiatrie verschuiven ideeën over ziek zijn en gezond. Dat we in Nederland een hele lange opleiding tot GZ psycholoog kennen is enerzijds goud waard en onvervangbaar, maar deze zelfde opleiding draagt ook bij aan het in stand houden van allerlei hokjes en denkwijzen die misschien wel aan een forse opfrisser toe zijn.

Met ‘opfrisser’ denken we aan meer dan een nieuwe term invoeren of een enkel hokje vervangen. Steeds meer westers opgeleide (klinisch) psychologen verlaten het materialistische, dualistische wereldbeeld en aanvaarden dat de wereld een gevolg van ons paradigma is, een verhaal van ons collectieve babbelbrein en zeker niet de waarheid. Die waarheid bestaat niet, geluk en lijden ontstaan voornamelijk in onze gedachten. De wetenschap is een fantastisch iets als het gaat om het beschrijven van die werkelijkheid en die vastleggen in algemeen geldige natuurwetten maar helpt ons niet aan antwoorden over hoe en waarom. Ook niet als we nóg meer gaan meten en nog meer data verzamelen want niet alles wat we meten is relevant en niet alles wat relevant is kunnen we meten, zeker niet als het gaat om zaken als geluk en floreren. “Is het wel mogelijk om van menswetenschappen te spreken?” vraagt Gerbert Bakx zich hardop af in diverse van zijn podcasts: de wetenschap is nuttig voor objecten maar mensen hebben keuzes en volgen niet de wetten van de wetenschap (https://podtail.nl/podcast/gerbert-bakx/). Het gaat naar zijn mening over het vinden van betekenis en zin, niet om het beschrijven van wat waar of niet waar is. Dat vraagt eerder om een filosofisch gesprek dan om een medische diagnose. Hij sluit daarmee aan bij de visie van Dirk de Wachter: het gaat niet om waarheidsvinding of om het onderscheid tussen ziek en gezond maar om wat geeft voor die persoon het leven zin. Dat is een existentiële vraag die je niet kan beantwoorden met een theoretisch model, die vraag bespreken vraagt om (zelf)inzicht en wijsheid. Kortom, we willen hier zeker niet pleiten voor verplichte bijscholing met veel theoretische kennis voor HB-coaches of een nieuwe registratie, daar gaat het naar ons idee niet om, wel om die kennis met wijsheid te kunnen inzetten.

Tot slot

In dit blog zijn we gaan onderzoeken wat volgens ons voorwaarden zijn voor effectieve coaching van hoogbegaafde volwassenen. In de literatuur is er wel iets beschreven, namelijk dat de coach of therapeut zelf hoogbegaafd zouden moeten zijn om de cliënt echt te begrijpen. Maar de onderbouwing daarvoor vinden we mager. En het lijkt ons zeker niet voldoende.

Er zijn coaches in alle soorten en maten, opleiding zegt niet alles over iemands kwaliteit.

Opleiding is wel nodig maar nooit als enige. Mensen met een BIG registratie die in de ggz werken zijn lang niet allemaal goed voor hoogbegaafden, we horen te vaak dat hoogbegaafde cliënten daar niet op hun plek zijn en weglopen omdat ze niet begrepen worden.  

Moet er dan meer op kennis worden gelet? Kennis riekt naar waarheidsvinding en is naar ons idee niet wat we nodig hebben. Wat dan wel? Wellicht gaat het er nu om dat coaches (en therapeuten) die hoogbegaafden begeleiden, hier samen over in gesprek gaan? Dat ze, voor zover dat nog niet het geval is, intervisiegroepjes maken om juist deze vragen te bespreken.   

Misschien kan er vanuit de coaches voor hoogbegaafden wel een aanzet komen voor een basisprogramma voor HB coaches? En daarnaast is het volgende natuurlijk van groot belang voor de kwaliteit: supervisie, intervisie, afstemmen, vragen stellen, andere perspectieven overwegen. We zouden willen dat alle gesprekspartners van hulpzoekers dit kunnen bieden. HB of niet.

Verder is onze conclusie: maak onderscheid tussen wat prettig is voor de cliënt en/of de coach en wat echt werkt: vertrouw niet alleen op opleiding, noch op eigen ervaring. Blijf kritisch. Coachen is een vak, een vaardigheid. Die vaardigheid kun je leren maar het feit dat je je vak verstaat, wil nog niet zeggen dat je de goede dingen doet en dat je de dingen goed doet. Toets dat dus allebei!

Als je de dingen niet goed doet, dan wordt het sowieso niks. Dus eigen ervaring, je kennis, vaardigheden aanleren, samen met intervisie, voldoende kritisch vermogen dat maakt de coaching waardevol.     

Of we moeten streven naar een beroepsvereniging van HB coaches die ook kwaliteitsnormen formuleren, is de vraag? En een registratie/ erkenning opzetten? Er bestaat al een Kwaliteitsregister van de Koepel Hoogbegaafdheid. De vraag is of daarmee de kwaliteit ook beter wordt. We kennen nogal wat coaches die er zelf niet in willen (teveel bureaucratie en ze hebben toch wel voldoende klanten) en we horen van coaches die volgens henzelf onterecht zijn geweigerd. Dit is dus een fors discussiepunt. We hopen wel op meer samenwerking van coaches waardoor de gedeelde kennis en ervaring op een hoger niveau zal komen.   

Referenties

Bakx, G. (z.j.). https://podtail.nl/podcast/gerbert-bakx/

Brown, M. (2021). Research with gifted adults: Mapping the territory using a socially just process. A thesis submitted in fulfilment of the requirements for the degree of Doctor of Philosophy in Psychology, the University of Auckland.

Brown, M., Peterson, E.R. & Rawlinson, C. (2020). Research With Gifted Adults: What International Experts Think Needs to Happen to Move the Field Forward, Roeper Review, 42:2, 95-108 To link to this article: https://doi.org/10.1080/02783193.2020.1728797

David, H. (2021). The conditions for establishing a therapeutic alliance between the counselor and the gifted client. Journal of Gifted Education and Creativity 8(1), 23-32. 

Dehue, T. (2014). Betere mensen: over gezondheid als keuze en koopwaar. Atlas Contact.  

De Lange, F. (2021). Eindelijk volwassen. De wijsheid van de tweede levenshelft. Ten Have

De Wachter, D. Praat met elkaar: Iemand helpen doe je zo, volgens psychiater Dirk de Wachter (careerwise.nl)

Eduratio: EduRatio – Verbaal-Performaal kloof bij IQ testen

Emans, B. (2017). Hulpverlening schiet vaak tekort. Talent, februari 2017, pp 20-23. 

Ggznieuws.nl (29 mei 2023). Eigen ervaringen delen helpt bij huiselijk geweld en kindermishandeling – (ggznieuws.nl)

Hoiting, L. & Nauta, N. (2022). Hoogbegaafde Hulpzoekers. BigBusinesspublishers en IHBV.

Kwaliteitsregister Koepel Hoogbegaafdheid: KwaliteitsRegister HoogBegaafdheid

Mens en samenleving: Het interpreteren van een IQ-score of testuitslag | Mens en Samenleving: Psychologie (infonu.nl)  

Nauta, N. (2020). Hoogbegaafd: wel anders maar niet gek. Tijdschrift voor Begeleidingskunde, 9(4), 2-11. https://lvsc.eu/attachments/ACV8T7K9U944728O/TsvB-2020-04-01_Hoogbegaafd_wel_anders_maar_niet_gek.pdf

Onderwijskennis. Differentiëren naar leerstijl helpt leerlingen niet | Onderwijskennis

Rinn, A.N., & Bishop, J. (2015). Gifted Adults. A Systematic Review and Analysis of the Literature. Gifted Child Quarterly, October 2015 vol. 59 no. 4 213-235.

Ten Broeke (2016) https://ashatenbroeke.nl/gelezen-betere-mensen-van-trudy-dehue/.

Trouw (2000). Experts in onzekerheid leiden het goede leven | Trouw

Twerski, A. How do lobsters grow: How do lobsters grow ? | Rabbi Dr. Abraham Twerski | Storiez – YouTube

Warne, R.T. (2020). In the know. Cambridge. Cambridge University Press.

Yermish, A. (2010). Cheetahs on the Couch: Issues Affecting the Therapeutic Working Alliance With Clients Who Are Cognitively Gifted.  Massachusetts School of Professional Psychology. Submitted in partial fulfillment of the requirements for the degree of Doctor of Psychology.

Auteurs

Noks Nauta is arts niet praktiserend en arbeids- en organisatiepsycholoog. Sinds ze in 2000 ontdekte dat ze zelf hoogbegaafd is, verzamelt en verspreidt ze kennis over hoogbegaafde volwassenen en senioren. Dat doet ze voornamelijk via het Instituut Hoogbegaafdheid Volwassenen (IHBV) waar ook enkele van haar boeken zijn uitgegeven: Webshop – IHBV 

Agnes Schilder is psycholoog, docent, coach en spreker. Haar belangstelling gaat uit naar de toegepaste, positieve psychologie en hoogbegaafdheid bij volwassenen. Ze organiseert samen met anderen HB-cafés in Groningen (zie www.ihbv.nl) en zet zich in om de kennis over hoogbegaafdheid te vergroten door het geven van presentaties en het voeren van gesprekken met professionals, (jong)volwassenen en ouderen over (hun) hoogbegaafdheid. Meer informatie: http://www.bovenhetmaaiveldcoaching.nl.

Credits belangrijker dan complimenten

Ik heb diverse malen in mijn leven ervaren dat ik overruled werd door iemand die mij niet de credits (erkenning) gaf voor wat ik had gedaan. Ik vroeg mij toen af of ik zat te hengelen naar complimenten en stelde vast dat dat niet zo was. Enkele mensen in mijn omgeving hadden dezelfde ervaring. Daarom ben ik dit gaan onderzoeken. Is erkenning (credits krijgen) inderdaad belangrijker dan complimenten? Wat gebeurde er? Wat is eigenlijk credits geven?

Credits geven of krijgen

De term credits geven komt uit de boekhouding. Credit is de rechterkant van de balans, waar de schulden of tegoeden staan. Het woord komt van het Latijnse credere, geloven. Financieel gaat het dus om tegoeden. Als je de credits krijgt, betekent dat in eerste instantie vertrouwen, later werd het erkenning, lof of verdienste.

Ik was toch echt veel eerder….

In een digitale bijeenkomst vertelde M. over een thema, dat ik ooit op de agenda heb gezet en waar ik veel over heb geschreven en gepresenteerd. Ik was daarin met enkele anderen echt een pionier en heb daar ook altijd veel erkenning voor gekregen. M. vertelde daar min of meer dat zij dat thema als eerste had opgepakt en daar workshops over had gegeven. Ze straalde daarbij. Ze gaf zichzelf nog net geen complimentje.

Deze uitspraak deed mij behoorlijk pijn. Want zij heeft dat wel gedaan, maar pas vele jaren nadat ik daar al mee bezig was. Was het dan zo moeilijk voor haar om te vertellen dat er al mensen vóór haar waren geweest? Ze had niet eens mijn naam hoeven noemen.  

Na de eerste emotie begon ik de situatie rationeel te bekijken en ik sprak mezelf toe: ik had toch niet het alleenrecht op dat thema? Het was toch juist fijn dat anderen dit ook gingen doen? Het gaat er toch om dat er over gepraat wordt en dat er inzichten komen. Ik realiseerde me ook dat M. een tijd psychische problemen had gehad en dat het voor haar blijkbaar van groot belang was, dat ze complimenten kreeg. Zo heb ik het voor mezelf toen afgewerkt en kon ik die situatie loslaten.  

Dit is me vaker gebeurd

Ik realiseerde me ook meteen dat dit me wel vaker gebeurd is in mijn leven. Op mijn werk vooral. Nu heb ik altijd op plekken gewerkt waar ik juist zat omdat ik mijn kennis wilde delen met anderen. En daarom ben ik eigenlijk nooit een gesprek aan gegaan of iets van mij afkomstig was of niet. Ik heb vaker meegemaakt dat ik ergens de eerste mee was en dat mensen mijn ideeën of inzichten toepasten, maar heel vaak gaven ze mij niet de credits daarvoor. Ik was dan nooit zo brutaal om meteen te claimen dat het idee toch echt van mij kwam. Ook daar sprak ik mezelf steeds toe, denk ik nu. Ik werk voor het grotere geheel.  

Door combinaties van factoren (mijn eigen nieuwsgierigheid, banen die bij mij pasten,  mogelijkheden die ik kreeg van de leiding) ben ik dus in allerlei werksituaties een pionier geweest, zowel in een idee als in de uitvoering, maar heb er nooit keihard voor gevochten om ook duidelijk te maken dat ik die pionier was. Ik had gewoon bredere doelen. Het doel was nooit om mezelf te profileren. Ik zag dat er collega’s waren die dat (zichzelf profileren) wel deden. Ook hier sprak ik dan meestal mezelf toe: Het is fijn dat ze mijn inzichten gebruiken! Dat is toch mijn bedoeling.

Jatten

Helaas heb ik enkele malen meegemaakt dat mensen echt teksten van mij hebben gejat. Dan kwam ik letterlijke stukken tekst van mezelf ergens in tegen, en dan zonder bronvermelding. Ik vond en vind dat erg vervelend. Ik word dan ook nog altijd boos. Soms zeg ik er wat van en soms laat ik het gaan.  

De ergste keer was deze: Uit een artikel van F. en mij was een groot deel overgenomen door S. mét een belangrijke tabel. De tekst had ze als artikel gepubliceerd in een artikel voor een vaktijdschrift en dat ook nog zonder bronvermelding. F. en ik waren woedend. Nu had ik een medestander en konden we samen aan de slag. Eerst hebben we S. benaderd maar die reageerde niet. Toen hebben we de uitgever van het tijdschrift benaderd en we hebben zelf een rectificatie geschreven. Die hebben ze ook geplaatst. Maar S. heeft die nooit op haar eigen website gezet. 

Anderen herkennen dit

Mijn vriendin B. (79) herkent dit ook heel sterk. Met haar creatieve geest heeft ze in de muziekwereld veel van haar ideeën kunnen uitvoeren. Maar er zijn ook veel ideeën van haar gebruikt, waarbij ze het idee ooit had ingebracht, niemand er iets mee deed en ze het soms jaren later terugzag, zonder dat ze de credits ervoor kreeg.

Een andere vriendin E. (99) herkende het ook. Zij werkte op een school en bedacht ook hele innovatieve dingen. Meestal verdwenen ze in een la en kwamen ze er jaren later uit en claimde de directeur vervolgens dat hij dat idee had bedacht.        

Vandaag vertelde P. me dat ze haar ideeën niet durft te delen op haar werk omdat ze de ervaring heeft dat iemand anders er dan mee wegloopt.

Ik ben dus niet de enige….

Omgaan met deze situaties

Mijn ervaring deelde ik in een internationale online groep van hoogbegaafden. Zij herkenden het en velen bleken dit hun hele leven al vaak meegemaakt te hebben. Vaak op het werk. Zij waren degenen met de ideeën en de oplossingen, maar dat vonden ze juist fijn om te doen. En nee, bijna nooit kregen ze de credits daarvoor. Ik deelde met hen mijn gevoel bij een recente situatie. Ik vroeg hen wat ze bij deze situaties voelden.

Wat me opviel: Niemand reageerde op mijn gevoel, maar ze gaven mij vooral terug hoe zij zelf in hun leven met die situaties waren omgegaan. Ik verschoof toen mijn interesse naar het luisteren en ik observeerde daarbij, dat veel van deze mensen hun gevoel bij deze situaties niet terug konden halen. Mijn conclusie was: Hun ratio had het overgenomen. Dit waren bijvoorbeeld hun gedachten:

  • Ze deden dit toch voor het hogere doel?
  • Het ging om het resultaat.
  • Het kan best zijn dat een ander ook zo’n idee had gehad tegelijkertijd, dus hoe wist je dat jij de eerste was?    

Ik vond het heel interessant om dit te horen. Als psycholoog zou ik zeggen dat ze bezig waren de cognitieve dissonantie de reduceren. Hun gevoel lieten ze niet toe, maar hun rationele overwegingen zetten ze in om met de situatie om te kunnen gaan. Later kreeg ik nog een mail van een van de deelnemers, waarin hij dit nog eens uitlegde. Maar hij voegde eraan toe dat hij het betreurde dat hij mij niet had erkend in mijn gevoel dat ik daar wilde delen. Dat zag ik toch als een inzicht dat bij hem was ontstaan doordat ik mijn gevoel in de groep had gedeeld.    

Hengel ik naar complimenten?

Ik ben gaan onderzoeken wat er bij mij gebeurt op zulke momenten. Ik weet nu zeker: ik hengel niet naar complimenten, ik krijg genoeg waardering. Ik ben niet boos of verongelijkt. Al is mijn primaire gevoel wel boosheid, nu ik dat herken, ebt het ook snel weer weg. En laat ik eerlijk zijn: op heel veel plekken worden mijn ideeën op een prima manier gebruikt. En ik krijg heel veel erkenning.

Nog een ervaring

Terwijl ik hierover enkele dagen nadacht, gebeurde er alweer zoiets. Ik had in een vereniging waar ik nog maar net lid van ben, een creatief idee ingebracht. En ‘Practice what you preach’ (want ik vertel dit ook als tip aan hoogbegaafden), ik had daar eerst gepolst of ik een idee zou kunnen inbrengen, of men daarvoor openstond. Dat werd positief ontvangen. Ik had mijn idee heel ruim omschreven, met veel opmerkingen dat het nog maar een eerste idee was en dat ik er graag over wilde praten. Ik stuurde het aan twee mensen. Per mail kreeg ik alleen een bevestiging dat ze het hadden ontvangen en zouden lezen. Geen enkele inhoudelijke reactie. En toen ik ze een paar dagen later online bij een meeting zag, zei geen van beiden iets hierover. Wel begreep ik tussen de regels dat mijn idee wel was genoemd in de commissie die daarover ging, En we kregen de algemene uitkomst van de vergadering dat de commissie een lange termijn beleid wilde gaan opstellen. Waarop ik dacht: dan heeft mijn idee misschien toch iets teweeg gebracht…. Want er zit nu beweging in. Maar dat ik uiteindelijk geen enkele inhoudelijke reactie kreeg, ook niet dat ze het niet zo geschikt vonden, vond ik niet prettig.  

Waarden

Ik vermoed nu, terwijl ik wat afstand heb genomen, dat mijn emoties op het moment dat zoiets weer gebeurt, te maken hebben met enkele waarden die voor mij erg belangrijk zijn: respect en eerlijkheid. Ik wil, net als ieder ander, met respect behandeld worden. Mijn idee negeren vind ik respectloos. Je mag het er niet mee eens zijn of er niets in zien, maar je kunt dat ook met respect laten weten. Bijvoorbeeld: “Wat fijn dat je zo meedenkt! Er zitten hele creatieve ideeën in. Vind je het goed als we dat in de commissie bespreken en er later op terugkomen?” In drie zinnen kun je dat dus wel doen.

En dan de waarde ‘eerlijkheid’. Die gaat vooral over de keren dat mijn ideeën zijn overgenomen zonder mijn naam te noemen. Vooral als het om grote dingen gaat. Ik kan me voorstellen dat de ander het gewoon is vergeten dat het van mij komt. Een vriendin zei jaren geleden al dat zij had geleerd dat ze haar ideeën naar haar huwelijkspartner het beste kon inbrengen op een manier die er toe leidde dat haar man dacht dat hij het zelf had bedacht. Dat ging haar goed af blijkbaar. Het is ook conflict vermijdend. Maar word je er blij van?

Mooie ervaring

Ik realiseerde me in mijn werk lange tijd niet dat ik ook zo was als die vriendin over wie ik het net had. Geen conflicten, het ging haar om de uitkomst. Klinkt redelijk toch? Tot ik in een bijeenkomst een keer collega B. hoorde spreken, die mij openlijk in een volle zaal de credits gaf voor mijn pionierswerk op een bepaald terrein. Ik schrok van blijdschap. Zo kon het dus ook. Dit moment heeft me zo geraakt, dat ik me realiseerde dat het in mijn persoonlijke relaties met anderen ook speelde. Ik heb sindsdien enkele belangrijke persoonlijke keuzes gemaakt. Ik heb ook besloten dat ik zelf dit bewuster naar anderen toe wilde doen: iemand de credits geven voor wat hij of zij heeft ingebracht. Zo heb ik dat bijvoorbeeld als moeder geprobeerd en als collega en in projectgroepen. Zonder meteen op de inhoud in te gaan, eerst iemand bedanken voor het inbrengen, iemand daarvoor de credits geven. Het samenleven en samenwerken wordt er alleen maar fijner van, kan ik melden.        

Hoe ga ik zelf om met ideeën van anderen?

Ik probeer nu dus al heel lang erg zorgvuldig om te gaan met ideeën van anderen. We bouwen nu eenmaal vaak voort op iets wat een ander al heeft gezegd of geschreven. En dan wil ik dat ook benoemen. Ik wil anderen expliciet de credits te geven voor wat zij doen. In teksten zet ik altijd bronvermeldingen. Maar ik ben ook zo, dat ik mensen die dat niet doen, daar op aanspreek. Dat is lastig, want die persoon voelt het dan soms als kritiek. Ja, dat is ook zo, het is kritiek. Maar ik denk dat het essentieel is om zo met mensen om te gaan. 

Credits of complimenten?

Zoals aan het begin al vermeld betekent ‘credit’: lof, eer, erkenning. Dat laatste, erkenning, is precies wat ik bedoel. Erkenning is een algemene behoefte van iedereen. Voor hoogbegaafden kan het nog iets meer betekenis hebben als ze in hun jeugd niet erkend zijn in hun specifieke behoeften. Als ze soms zelfs negatieve reacties hebben gekregen met betrekking tot hun anders zijn, met betrekking tot hun ideeën die vaak al jong anders waren dan gemiddeld. Het belangrijkste is dat ze niet alleen in hun ideeën genegeerd of tegengewerkt zijn, maar daarmee dus ook in hun mens-zijn niet erkend zijn. Dat komt hard aan en kan tot gevoelens van eenzaamheid en trauma hebben geleid. Bij mij is dat niet zo sterk, maar ik herken het wel een beetje en ik herken het zeker bij andere hoogbegaafden. Dat bleek wel toen ik over dit thema ging vertellen.      

‘Complimenten’ geven is vergelijkbaar met het geven van ‘lof’ of ‘eer’. Complimenten kunnen dus een onderdeel zijn van credits. Natuurlijk is het leuk als ik complimenten krijg. Zeker als ik zelf ook vind dat het terecht is. Soms zijn ze iets te nadrukkelijk, dan zijn ze niet in overeenstemming met wat ik zelf vind dat ik heb gedaan. Dan voelt het alsof de ander iets van mij wil. Alsof de ander inspeelt op het principe van de reciprociteit. Ik voel me daar ongemakkelijk bij. Geef mij gewoon de credits, de erkenning, zonder te overdrijven. Die zijn voldoende. En die geef ik ook graag aan anderen als dat aan de orde is. 

Referenties

Reciprociteit, zie: Cialdini, R.B. (2007). Influence. Collins Business Essentials.   

Waarden- en normenspel: https://www.kwaliteitenspel.nl/nl/kaartspellen/nederlandstalig/waarden-en-normenspel  

Bij hoge intelligentie juist niet vaker psychische stoornissen

Met alle aandacht voor de psychische gezondheid van hoogbegaafden (waar ik zelf ook al bijna 25 jaar aan meewerk) zou je bijna vergeten dat hoogbegaafdheid, de beschrijving van mensen met een hoge intelligentie, juist bestaat uit kenmerken die iemand kunnen beschermen tegen psychische stoornissen. Maar is dat ook zo? Tot nu toe was er niet veel onderzoek waar we ons op konden baseren. Recent kwam er een methodologisch goed artikel waaruit blijkt dat mensen met een intelligentiescore in de bovenste 2% inderdaad minder vaak psychische stoornissen hebben.

Voor sommige mensen een uitkomst die ze niet hadden verwacht, voor mij juist een bevestiging van wat ik al wist,

Wat is intelligentie?

Al wordt hier vaak over gediscussieerd, er is wel degelijk ruime consensus over wat intelligentie is, namelijk: het vermogen tot leren, redeneren en complexe ideeën aankunnen.

Begin twintigste eeuw kwam er in Frankrijk aandacht voor het meten van intelligentie, om bij kinderen die het op school niet goed deden, een instrument te hebben om ze beter te kunnen begeleiden. Het ging toen dus om zichtbare schoolprestaties. De testen van Alfred Binet zijn later op de Stanford Universiteit in de USA bewerkt tot de Stanford-Binet test. Pas later in de 20e eeuw is men de testen ook gaan gebruiken voor de bovenkant van het IQ spectrum en werden ze als selectie instrument voor banen ingezet. In Nederland is lange tijd intelligentie onderzoek door de Rijks Psychologische Dienst verricht bij mensen die solliciteerden naar functies in de hogere schalen. Ook in het leger is dat veel gedaan. Ik ken iemand met een LTS opleiding, zijn vader was huisschilder, zijn moeder dienstbode, die door zo’n test erachter kwam dat hij, en dat tot zijn grote verrassing, hoog intelligent was.         

Longitudinale onderzoeken van Terman en Lubinski

Lewis Terman heeft in de USA in de twintigste eeuw een groep kinderen met een hoge intelligentie jarenlang vervolgd. De groep werd in 1921 samengesteld en is door Terman 35 jaar onderzocht en beschreven in rapporten. Zolang er nog mensen van deze groep in leven en vindbaar zijn, houdt de Stanford Universiteit dit onderzoek gaande.  

In die tijd bestond er het beeld dat intelligente kinderen fysiek zwak waren en sociaal niet vaardig. Terman vond juist het omgekeerde. Ze waren gezonder, langer, beter lichamelijk ontwikkeld en sociaal beter aangepast dan gemiddeld. Ze hadden over het algemeen zeer succesvolle banen.  

Onderzoek door o.a. Lubinski & Benbow (2020) die jongeren met een hoge SAT score vervolgden, steunt deze uitkomsten. Zo’n longitudinaal onderzoek is sterk, vooral als het een random groep is, dus zonder selectie vooraf. Deze genoemde onderzoeken voldeden daar niet 100% aan. De kinderen waren immers bekend met een hoge intelligentie en daar was een aanleiding voor. De kinderen die niet getest waren, kamen er niet in voor.   

De harmony en de disharmony hypothesen

Jarenlang heersten er twee visies naast elkaar. De ‘negatieve’ visie dat hoogbegaafden juist vaker problemen hebben. Door hun anders zijn vinden ze het lastig om zich thuis te voelen in groepen niet-hoogbegaafden. En daar komen ze van jongs af aan vanzelf in terecht. Op school bijvoorbeeld. De andere visie is de positieve: hoge intelligentie (het vermogen tot leren, redeneren en complexe ideeën aankunnen) betekent juist dat je je goed kunt aanpassen aan verschillende omstandigheden. In Engelstalige literatuur noemt men deze twee visies de disharmony hypothesis en de harmony hypothesis (Neihart, 1990).         

De verschillen zitten hem in de selectie van de onderzoeksgroep. Een onderzoek onder Mensaleden betreft zeker geen representatieve steekproef van hoogbegaafden. Zo is er een artikel van Karpinski et al in het prestigieuze tijdschrift Intelligence, waarin alleen Amerikaanse Mensaleden zijn bevraagd. Daar werden veel psychische klachten gerapporteerd. Er was echter geen controlegroep en zoals gezegd, de onderzoeksgroep was beslist niet representatief voor hoogbegaafden in het algemeen. De methodologische kritiek, die we met enkele mensen over dat artikel schreven, heeft niet voorkomen dat het nog steeds breed wordt geciteerd als de werkelijkheid … Dat krijg je als ergens weinig onderzoek over beschikbaar is. En vergeet niet dat hoogbegaafdheid inmiddels voor heel wat coaches een ‘verdienmodel’ is geworden. 

Psychotherapeut Judith Schlesinger maakt in haar boek uit 2012 korte metten met de mythe van de mad genius. Ze bestudeerde levens van vele kunstenaars en toont aan dat creativiteit (een kenmerk van veel hoog intelligente mensen) niet samengaat met gekte (nou ja, een psychische stoornis).

Russell Warne schreef in zijn boek In the know (2020) op basis van veel literatuur, dat het overduidelijk is dat een hogere intelligentie voordelen heeft wat betreft opleiding en carrière. En dat er ook geen sprake is van een drempel waarboven er geen voordeel meer zou zijn. Een hoge intelligentie is natuurlijk geen garantie op succes bij een individu, maar statistisch is het beslist een positieve factor.   

Onderzoek doen naar hoogbegaafden is lastig

Onderzoek doen naar hoogbegaafden in het algemeen is methodologisch lastig. Hoe kom je aan een aselecte steekproef van hoogbegaafden? De hoogbegaafden die we in het vizier hebben, zijn vaak ergens tegenaan gelopen en gaan dan uitzoeken wat er met hen aan de hand is. Die groep is als het ware een negatieve selectie. Dat geldt ook voor mensen die lid zijn van een organisatie van hoogbegaafden (daar hebben we ook aanwijzingen voor dat ze vaker lid worden vanwege knelpunten die met de hoge intelligentie te maken heeft) en het geldt voor mensen die naar bijeenkomsten voor (mogelijk) hoogbegaafden gaan.

Kunnen we dan wel uitspraken doen over hoogbegaafden in het algemeen? Nee, niet op grond van die onderzoeken.     

Recent gepubliceerd onderzoek

In een artikel in het tijdschrift European Psychiatry rapporteren Camille Michèle Williams en medeauteurs (2023) dat er bij mensen met een hoge intelligentie niet vaker psychische ziekten voorkomen dan gemiddeld. Angststoornissen en PTSS komen zelfs minder vaak voor. Het onderzoek is gedaan in een grote populatie mensen in Groot-Brittannië, een Biobank. Dat is een grote prospectieve studie met data van meer dan 500.000 mensen die tussen 2006 en 2011 geworven zijn, toen ze tussen de 40 en 69 jaar waren. Er zijn gegevens opgeslagen over fenotype, genotype en neuroimaging (beeldvormend onderzoek van de hersenen). Er zijn bij deze mensen ook korte cognitieve tests afgenomen, die een hoge correlatie hebben met gevalideerde intelligentietesten. Op basis van de uitkomsten is de onderzoeksgroep van dit onderzoek (N= 236.273) verdeeld in drie groepen: g-factor tussen plus en min 2 SD van het gemiddelde (de gemiddeld intelligenten), g-factor 2 SD boven het gemiddelde (de hoog intelligenten) en hoger en g-factor 2SD onder het gemiddelde en lager (de verstandelijk beperkten). De groep plus 2SD  bestond uit 16.137 mensen, dat is 6,2% van het totaal. De groep min 2SD bestond uit 9291 mensen, 3,6% van het totaal.

Gegevens werden meegenomen vanuit zelf ingevulde vragenlijsten en medische diagnoses. Zo werden 32 fenotypes onderscheiden. Die werden ingedeeld in de volgende groepen: psychische ziekten (zoals gegeneraliseerde angst, bipolair, depressie, PTSS); trauma (zoals mishandeling op verschillende leeftijden); fysieke aandoeningen (zoals astma, eczeem, bijziendheid); en trekken (zoals homoseksualiteit, ochtend/avondmens, slapeloosheid). 

In 15 fenotypen werd een verschil gevonden tussen de plus 2SD groep en de gemiddelde groep en in 12 fenotypen een verschil tussen de min 2SD groep en de gemiddelde groep.

Mensen in de hogere intelligentie groep hadden significant minder vaak: trauma catastrophic, sociale isolatie, trauma stressoren als kind en als volwassene, gegeneraliseerde angst, PTSS, kindermishandeling en ze hadden een lagere neuroticisme score.

Mensen in de hogere intelligentiegroep hadden wel significant vaker eczeem, allergieën en bijziendheid.  Ze hadden vaker ooit cannabis gebruikt, en vaker homoseksuele contacten gehad.  

In de discussie werd aangehaald dat uit het onderzoek dus een heel ander beeld komt dan bijvoorbeeld uit het onderzoek van Karpinski et al. (2018). Helaas wordt dat artikel, dat methodologisch zeer zwak is, al langere tijd breed gedeeld en heeft veel aandacht in de media gekregen. Zo worden vooroordelen en mythes over hoogbegaafden gevoed.           

Statistiek en bias

Veel uitspraken over hoogbegaafden zijn gebaseerd op individuele gevallen. Op mensen met wie het niet goed gaat, en dus vind je onder die mensen veel vaker psychische klachten en stoornissen. De hoogbegaafden met wie het wél goed gaat, zijn niet in beeld. Die noemen zichzelf vaak ook niet hoogbegaafd. Dat is precies wat er met de studie van Karpinski aan de hand is. Die is uitgevoerd onder Mensaleden in de USA. Wel een groep op intelligentie geteste mensen, maar zeker niet representatief voor hoogbegaafden.

Als je probeert een random groep hoogbegaafden te vinden heb je grote aantallen nodig om een voldoende aantal hoogbegaafden (zij vormen immers per definitie maar 2% van de populatie) te krijgen. De door Williams onderzochte groep is niet geselecteerd op intelligentie, maar wel groot genoeg om de hoog intelligenten te vergelijken met de anderen. Dan komt er dus een heel ander beeld uit.

Voor sommige mensen is het lastig om hun eigen observatie van individuen en van zichzelf te nuanceren in het grotere geheel. Als je zelf zwanger bent, zie je opeens heel veel zwangeren …. Bias noemen we dat.

Waarom hebben sommige hoogbegaafden dan wel psychische problemen en stoornissen?

Uitspraken over groepen zeggen niet direct iets over individuen. Als ik me een beeld vorm van de hoogbegaafden met psychische problemen en stoornissen die ik in 24 jaar heb gezien, en van wie ik hun verhalen heb gehoord, dan zie ik o.a. de volgende factoren meespelen:

  • Bijna de helft van alle Nederlanders heeft ooit in het leven een of meerdere psychische aandoeningen gehad. (Cijfers van Trimbos Instituut) Hoogbegaafden hebben gemiddeld wel minder vaak een psychische stoornis maar ze zijn er natuurlijk niet immuun voor.
  • Als je opgroeit in een gezin waar je hoogbegaafdheid niet wordt begrepen, dan kan dat schadelijk zijn. Soms begrijpen je ouders je niet omdat zij  niet hoogbegaafd zijn, maar soms zijn ze wel hoogbegaafd en hebben ze daar zelf niet mee leren omgaan.  
  • Als je zelf niet weet dat je hoogbegaafd bent, en niet leert omgaan met je kenmerken van hoogbegaafdheid in een niet-hoogbegaafde wereld, houd je vaak het idee dat je anders bent en niet OK.  Sommige hoogbegaafden voelen zich juist heel dom.  
  • In het onderwijs is er wel aandacht voor hoogbegaafdheid maar afgaand op de verhalen nog net voldoende.   
  • Vaak zie ik onder de uitvallers en mensen die hulp zoeken nogal wat zeer hoogbegaafden (145plussers). (Nauta, 2019) Hier is nog veel minder over bekend dan over hoogbegaafdheid in het algemeen. We weten dus ook niet of de zeer hoge begaafdheid hier een factor bij is. Het is speculatief.

In de GGZ weet men nog bijna niets van hoogbegaafdheid, al zijn er inmiddels wel mensen binnen de GGZ die er kennis over hebben en die verspreiden. Wie hulp zoekt in de GGZ krijgt vaak een DSM classificatie om de hulp te kunnen financieren. Onterechte classificaties bij hoogbegaafden komen dus voor. Dat vertellen ze zelf ook. Ze kunnen overigens ook vragenlijsten ’manipuleren’ om een bepaalde classificatie te krijgen. Een zorgelijke ontwikkeling.

Bij hoogbegaafden die meer weten van wat hoogbegaafdheid is en hoe je ermee om kunt gaan, ‘verdwijnen‘ dan ook symptomen, zo vertellen ze. Er zijn er die na het lezen van boeken over hoogbegaafdheid en/of het bezoeken van een HB-Café veel meer van zichzelf begrijpen. Vaak heeft men dan geen hulp nodig of zijn een paar coachgesprekken voldoende om weer op de rit te komen (Nauta & Ronner, 2007, heruitgave 2023).

Referenties

Karpinski, R.I., Kolb, A.M.K., Tetreault, N.A., & Borowski, T B. (2018). High intelligence: A risk factor for psychological and physiological overexcitabilities. Intelligence66. doi:10.1016/j.intell.2017.09.001. https://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S0160289616303324

Lubinski, D. & Benbow, C. (2020). Intellectual Precocity: What Have We Learned Since Terman? Gifted Child Quarterly. Vol 65. July 28, 2020. https://doi.org/10.1177/0016986220925447

Nauta, N. (2019) Twee blogs:

Nauta, N. & Ronner, S. (2023). Ongeleide projectielen op koers. Utrecht: Big Business Publishers. Ongeleide projectielen op koers – Betere BoekenBetere Boeken

Neihart, M. (1999). The impact of giftedness on psychological well-being: What does the empirical literature say? Roeper Review22(1), 10–17. doi:10.1080/02783199909553991

Schlesinger, J. (2012). The Insanity Hoax. Ardsley-on-Hudson, NY: Shrinktunes Media.

Terman, zie : Genetic Studies of Genius – Wikipedia

Trimbos Instituut: Cijfers psychische gezondheid – Trimbos-instituut

Warne, R.T. (2020). In the Know. Cambridge: Cambridge University Press.

Williams, C.M., Peyre, H., Labouret, G., Fassaya, J., Guzmán Garcia, A., Gauvrit, N. & Ramus, F. (2023). High intelligence is not  associated with a greater propensity for mental health disorders. European Psychiatry.

Lees het gehele onderzoeksartikel hier:

High intelligence is not associated with a greater propensity for mental health disorders – PMC (nih.gov)

Veilig fietsen, veilig leven

Het Fietsinnovatielab van Amsterdam Bike City organiseerde recent een prijsvraag waarin ze vroegen om projectplannen ter verbetering van de fietsveiligheid. Ze vroegen om een innovatief en origineel plan en om het aantonen van positieve impact door je idee. Omdat ik vaak klaag over de onveiligheid in het verkeer, zoals ik die als voetganger en fietser ervaar, stuurde een vriendin uit Amsterdam me de link met de voorwaarden  toe. Dat prikkelde me wel. Wat zou ik als niet-inwoner (maar wel geboren Amsterdammer) kunnen indienen? De fietsonveiligheid is niet alleen in Amsterdam. Hier in het statige dorp Zeist ook! Mijn ideeën zouden dus ook hier ingezet kunnen worden.

Het eerste dat me te binnen schiet is een idee om bijvoorbeeld op ludieke wijze, met acteurs, in het verkeer zelf, aandacht te vragen voor de fietsveiligheid en zo de fietsers zelf aan te spreken op de plek waar het gebeurt. Maar is dat genoeg?  

Hoe meer ik erover nadenk, hoe complexer de situatie in mijn ogen wordt. Ze vragen voor de prijsvraag trouwens meer dan een idee, namelijk een echt projectplan, dat ook uitvoerbaar zou kunnen zijn en waarbij je als bedenker zelf ook een rol kunt spelen. Het plan moet voor 15.000 euro in een jaar uitgevoerd kunnen worden.

Ga ik dat wel schrijven? Ik weet hoeveel werk het maken van een projectplan is. Maar los daarvan, het gaat hier volgens mij een vraagstuk dat heel complex is, dat om een uitgebreide analyse vraagt en een aanpak op diverse fronten. Als je er één los project van een jaar van maakt, kun je toch niet verwachten dat dat impact heeft op de langere termijn? Kortom, ik vind het eigenlijk nogal naïef.

Maar mijn brein draait flink. Ik heb snel een eerste analyse gemaakt. Mijn Amsterdamse vriendin vulde die ook aan, dagelijks maakt zij op de fiets in Amsterdam mee hoe het daar gaat. Die analyse bleek niet voldoende. Ik kwam erachter dat er veel meer aan de hand is.    

Ik besluit niet zelf een plan in te dienen.

Eerste analyse

Het vraagstuk laat me toch niet los. Ik heb hier in mijn woonplaats Zeist als voetganger en als fietser ook veel last van onveiligheid in het verkeer. Ik zeg daar natuurlijk wel eens iets van. Maar alleen kan ik het niet oplossen. Stel dat ik een plan zou indienen, wat zou daar dan als eerste analyse in staan? 

Ik maakte voor mezelf als eerste een behapbaar stukje tekst: vijf punten die ik kan plaatsen in een analyse en uitgangspunten (als ik een plan zou gaan indienen). Als ik me (als 75-jarige) focus op de oudere fietser, dan ziet dat vijfpunts stukje er zo uit:  

  • Het doel zou zijn om de fietssituatie voor oudere fietsers in de stad te verbeteren en veiliger te maken.
  • Ouderen stoppen soms met fietsen omdat ze niet meer veilig kunnen fietsen (het is geen gevoel, het is echt onveilig!)
  • Fietsen is juist ook voor ouderen een prima fysieke beweging, zowel voor de spieren en gewrichten als voor de algemene conditie en een manier om sociale contacten te onderhouden. Daarom is blijven fietsen van groot belang.
  • De onveiligheid van de (oudere) fietser is een resultante van meerdere factoren, waar naar mijn idee allemaal verbeteringen mogelijk zijn. Het effect, namelijk meer veiligheid, kan alleen bereikt worden als alle factoren tegelijk worden aangepakt.
  • Dat kan alleen in een project waarin alle stakeholders actief worden betrokken en waarin goed wordt samengewerkt.

Dit zijn dus in een notendop een aantal argumenten waarmee ik onderbouw dat er iets moet gebeuren. Ga je hier een plan van maken, dan zou dat er bijvoorbeeld op hoofdlijnen zo kunnen uitzien: 

Hoofdlijnen van een verbeterplan

Hier de verschillende onderdelen van een totaal verbeterplan: Ik zie vier thematische lijnen:

  1. De fietser zelf
  2. De fiets
  3. De ruimte
  4. Het gedrag

Deze vier lijnen werk ik puntsgewijs kort uit en geef alvast wat aanbevelingen. Bij punt 4.3 kwam ik er achter dat dat het belangrijkste punt is. Dat ga ik daarna verder uitwerken.

  1. De (oudere) fietser zelf
    1. Is de fysieke toestand van de fietser OK? Denk aan spiersterkte, evenwicht, wendbaarheid, gehoor- en gezichtsvermogen. Zorg zo nodig voor aanpassingen (extra spiegel bijvoorbeeld).Is de fietser mentaal in staat om aan het verkeer deel te nemen?Draagt de fietser standaard een helm? (Ik raad dat alle oudere fietsers aan.)Overweeg vrijwillige en gratis oudere-fietserskeuringen (vgl rijbewijskeuringen) met concrete adviezen. Beveel zo nodig aan om te stoppen met fietsen als het risico te groot is.
    1. Ik zie dat er al een organisatie is om te stimuleren dat oudere fietsers blijven fietsen: Doortrappen.nl Zou Bikecity hier ook aan mee doen? Of is dit een van de vele initiatieven die er leuk uitzien maar structureel geen zoden aan de dijk zetten? 
  2. De fiets
    1. Is de fiets passend voor de fietser? Denk aan instap, gewicht. Is de fiets in orde w.b. remmen, stuurbaarheid, licht etc.?Geef goede voorlichting en organiseer bijvoorbeeld gratis periodieke fiets-keuringen (betaald door de gemeente). Koppel daar ook concrete verbeteradviezen aan.
    1. Geef advies over andere vervoermiddelen, zoals driewieler, e-bike, indien passend bij deze persoon.
  3. De ruimte
    1. De inrichting van de ruimte is op veel plekken niet helder. Maak dus duidelijk waar fietsers wel mogen fietsen. (Fietspad is niet altijd duidelijk aangegeven, voetpad en fietspad lijken dan heel erg op elkaar). Maak met borden én op de weg zelf duidelijk wat de rijrichting is. (Er wordt veel te vaak in twee richtingen gefietst waar dat niet mag en dus ook vaak te smal is.)Zorg voor voldoende ruimte (op veel plekken is het op sommige momenten veel te vol om nog veilig te kunnen fietsen). Maak fietspaden waar mogelijk breder.Maak de wegoppervlakte veilig (wegdekschade herstellen, boomwortels weghalen etc.).Maak bochten voor fietsers haalbaar (niet te scherp).Geef oversteekplekken voor fietsers over een weg waar auto’s rijden duidelijk aan. Sommige situaties zijn zeer onoverzichtelijk en mensen gaan dan hun eigen routes creëren, zoals het hen uitkomt en met gevaarlijke gevolgen. 
    1. Laat mensen zelf per wijk aan de gemeente aangeven waar de ruimtelijke knelpunten voor fietsers liggen en los ze dan ook z.s.m. op. Maak daartoe een meldpunt waar fietsers zelf knelpunten kunnen melden.
  4. Het gedrag
  1. Het valt op dat met name veel fietsers de heersende verkeersregels gewoon niet meer toepassen. Denk aan voorrangsregels (voorrang aan rechts geven, rechtdoor op zelfde weg gaat voor, niet op de trottoirs fietsen). Het kan zijn dat men de regels niet kent (hoewel dat wel wordt verwacht als je aan het verkeer deelneemt), of dat men de regels niet meer wil toepassen om verschillende redenen (gemakzucht, eigen belang). Het kan ook zijn dat expats bijvoorbeeld de regels van hun eigen land aanhouden (waar bijvoorbeeld wel op het trottoir gefietst mag worden).
  2. Het is van groot belang dat het gedrag van alle weggebruikers veiliger wordt, met name dat van mede-fietsers. Ik signaleer dagelijks en frequent alle mogelijke overtredingen zoals door rood rijden, op trottoirs rijden, met drie naast elkaar rijden, op een eenzijdig fietspad spookrijden, bij verandering van richting dat niet aangeven. Deze situaties zijn gevaarlijk en geven ook nog eens aanleiding tot schrik en woede bij medeweggebruikers, waardoor de veiligheid nog verder afneemt.Verder nadenkende begin ik het steeds vreemder, ja zelfs absurd te vinden dat het gevaarlijke gedrag zo uitgebreid wordt getolereerd. Veel gevaarlijk gedrag is namelijk gewoon strafbaar. Ik dacht daaraan door een recente column van Jamal Ouariachi, die betoogde dat we mensen die uitvindingen hadden gedaan die tot ernstige milieuschade leidden, achter de tralies zouden moeten zetten. Bijvoorbeeld de uitvinder van de loodhoudende benzine. Dat staat in een initiatiefwet van de Partij voor de Dieren. En wij laten toe dat mensen de hele dag door in het verkeer gevaarlijke en ook strafbare handelingen verrichten? Met ernstige gevolgen. Youp van ’t Hek schreef laatst dat voetgangers helmen moeten gaan dragen. Bizar!       
  3. Een campagne om het gedrag te verbeteren naar veiliger gedrag. Maak een grote campagne, waarin je mensen bewust maakt van het gevaarlijke gedrag en ze stimuleert zich veiliger te gedragen. Maak dit op veel plekken zichtbaar. Spreek mensen ook aan en geef zo nodig boetes. Dat is niet leuk maar soms wel effectief. Er moeten goede PR campagnes komen. Het thema Fietsveiligheid moet prominent zichtbaar zijn. Mensen moeten ook begrijpen wat ze zelf kunnen doen. En waarom dat heel erg nodig is. Overweeg aansprekende campagnes, waar bijvoorbeeld acteurs live aan meedoen op straat. Steek vooral positief in. Het is prettig om het samen veiliger te maken voor elkaar en met name voor oudere fietsers.

Implementatie en monitoring

Allemaal leuk bedacht, maar het implementeren van alle suggesties hierboven vereist ook nog eens een goed plan met concrete doelen, waar aan gewerkt moet worden. Er moet ook een verantwoordelijke instantie zijn. Dat kan toch allemaal niet binnen de scope van deze wedstrijd?  

Ik zou de activiteiten in elk geval willen monitoren door een panel van fietsers en voetgangers (divers qua leeftijd en enkele andere kenmerken) op een aantal momenten vragenlijsten toe te sturen. En door ze fysiek een paar keer een groepsgesprek te laten houden over hun waarneming van de fietsveiligheid. De waarneming van de fietsveiligheid is volgens mij een belangrijke uitkomstmaat die gemeten moet worden. Maar ook het aantal en de aard van de ongelukken in Amsterdam moet worden bekeken. Je kunt niet verwachten dat er op korte termijn al effect zal zijn, maar als je het niet meet, weet je het ook niet.

Alle losse projecten zijn, zoals ik reeds schreef, beslist niet effectief. Het moet een geheel zijn en er moet continuïteit zijn. Hoe borg je dat met het indienen van een los deelplan?

Fietsgedrag is afspiegeling van maatschappelijk gedrag

Het lijkt zo, zoals ik het op een rijtje zette, in eerste instantie nog wel enigszins behapbaar, al kan dit zeker niet voor 15.000 euro en ook niet binnen een jaar zoals ze vragen. Maar ik zie ook iets anders. Ik zie een breder probleem. Fietsgedrag zie ik als een afspiegeling van maatschappelijk gedrag. En dat gaat steeds meer in de richting van het neoliberalisme. Recent las ik een bespreking van het boek ‘Economie om van te smullen’ (Chang, 2023). De auteur van dat boek, Ha-Joon Chang legt in een interview in Trouw (Dobber, 2023) uit, dat in het neoliberalisme, waarin het maximaliseren van individuele vrijheid voorop staat, het eigenbelang voorop staat en hoe funest dat is voor de samenleving. Ik zie dat heel duidelijk.

Ik zie het neoliberalisme in de samenleving dus als vergelijkbaar met het gedrag en daarmee de onveiligheid in het verkeer. Ik zie dus ook onveiligheid in de maatschappij.

Het fietsgedrag waar ik veel last van heb en dat objectief ook gevaarlijk is, heeft zijn wortels in het neoliberale idee dat je voor jezelf moet opkomen, dat jouw doel om ergens op een bepaald moment te komen, je gedrag direct stuurt en dat het dus niet uitmaakt wat dat met een ander doet. Wie op de stoep fietst, ook al is de situatie onduidelijk, en anderen daarbij hindert, heeft volgens mij een neoliberale keuze gemaakt. Die persoon schaadt daarmee wel de veiligheid van andere weggebruikers. Wie al fietsend nog even de telefoon pakt om iemand te woord te staan (haast..) en daarbij geen oog heeft voor medeweggebruikers, is een echt gevaar voor de omgeving. Dat is inmiddels in onderzoek ook objectief aangetoond.

Geen zelfinzicht

Het ergste vind ik, dat mensen die dit onveilige gedrag vertonen, hier niet op aanspreekbaar zijn. Ze hebben geen zelfreflectie. Recent meldde iemand op LinkedIn dat ze een bekeuring had gekregen voor telefoneren op de fiets en ze beklaagde zich over de bejegening door de politie. Hè?, dacht ik, je hebt een strafbare handeling gepleegd en bent een gevaar voor anderen. Mag dat even voorop staan? Uit onderzoek is gebleken dat de kans op ongelukken bij het telefoneren op de fiets 25 keer groter is geworden. Het gebrek aan inzicht en schaamte over haar gedrag vond ik schokkend.

Fietsgedrag als maatschappelijk gedrag

Ik denk dat we moeten gaan zien en erkennen dat fietsgedrag en maatschappelijk gedrag twee kanten van dezelfde medaille zijn. Met heel veel elementen van het neoliberalisme, zo stelde ik hiervoor. Wat mij nu een uitdaging lijkt is om het om te draaien. Om te focussen op het veiliger maken van het fietsgedrag en dan te monitoren of het maatschappelijk gedrag ook verandert in een richting waarin we veel meer met elkaar rekening houden en minder met onszelf.

Als we hier actief werk van willen maken moet er een brede beweging in Nederland komen. Dat zou moeten kunnen want bijna iedereen in Nederland fietst. Als we een partij voor de Dieren hebben, een 50 plus partij en een BoerBurgerBeweging, dan lijkt mij een Partij voor de Fietsers toch niet teveel gevraagd? Een Fieterspartij, die als missie heeft om de fietsveiligheid in Nederland (of misschien wel Europa) te verbeteren, kan zo ook bijdragen aan heel veel oplossingen van maatschappelijke problemen. Wie in het verkeer leert om rekening te houden met anderen, zal dat in het maatschappelijke verkeer dan ook gaan doen, is mijn hypothese.    

Toen ik van de week een gesprek had met een tiener die links reed op het fietspad (ja hij stopte toen ik er iets van zei), luisterde hij serieus naar me. Hij gaf toe dat hij wist dat het niet mocht. Maar hij had er verder nooit over nagedacht, ze hij. Ik betoogde onder andere dat het gevaarlijk was voor hemzelf en anderen en dat als iedereen dit zou doen, dat het verkeer dan een puinhoop zou worden. Hij gaf me zowaar gelijk. Zou het kunnen dat veel mensen er echt niet over nadenken wat de implicaties zijn van hun onveilige gedrag? Dat is dan hoopvol, want als we zorgen dat ze erover gaan nadenken, kan er iets gaan veranderen.    

Nu is de vraag hoe je veilig fietsgedrag aanleert. Sowieso vroeg beginnen en niet alleen met de kinderen maar alle leeftijden moeten tegelijk aan de bak. Ik zie te vaak ouders met kinderen onveilig gedrag vertonen en ook oudere mensen doen dat. Dus ja: alle leeftijden mee laten doen in een forse campagne.    

Veilig fietsgedrag aanleren

Om mensen veilig gedrag aan te leren, kun je bijvoorbeeld kijken hoe dat in bedrijven gebeurt. Zeker als het gaat om bedrijven met risico’s op ongevallen, zoals in industriële settings. Veiligheidskundigen en bedrijfsverpleegkundigen zijn daar de actieve professionals. Het begint bij goede uitleg en het maken van afspraken voor veilig werken. Je moet mensen goed voorlichten over wat risico’s zijn en wat veilig gedrag is. Welke beschermingsmiddelen er zijn en hoe ze die moeten gebruiken. En ze ervan doordringen dat hun eigen gedrag cruciaal is. Dat er grote risico’s zijn als ze dat niet doen. Het gaat soms om hele praktische en banale dingen. Zo was ik een keer bij een bedrijfsverpleegkundige die vertelde dat iedereen in dat bedrijf bij traplopen de leuning moet vasthouden. Dat voorkomt trapongevallen. Consequent zijn, dus iedereen moet het altijd doen én men wordt aangesproken als men het niet doet. Ook door collega’s. Dat is essentieel. Als we dat toch eens voor elkaar zouden krijgen in het verkeer!

De verkeersregels die we democratisch hebben vastgesteld, zijn er al! Hoe gemakkelijk wil je het hebben? Nu dus, wellicht via de Fietserspartij, aan de slag. En laat die partij vooral samenwerken met bijvoorbeeld de Fietsersbond, Veilig Verkeer Nederland en Doortrappen. Wat een sterk collectief wordt dat. Samenwerken met andere politieke partijen moet niet moeilijk zijn. Wie kan hiertegen zijn?   

Onderdeel van een campagne voor veilig fietsgedrag kan zijn dat je goede rolmodellen in beeld brengt. Mensen die al fietsend vaak in beeld zijn en laten zien wat veilig fietsgedrag is. Denk eens aan journalist en ex-wielrenner Marijn de Vries, Mathieu van der Poel, Leontien van Moorsel, wijlen koningin Juliana, Mark Rutte (waarom niet?). En natuurlijk ook niet-BN’ers, iedereen kan laten zien hoe het eruit ziet. Je moet de beeldvorming zo beïnvloeden dat veilig fietsen de positieve norm wordt. Ik ben er ook erg voor dat mensen elkaar kunnen en gaan aanspreken op onveilig gedrag. Net als in bedrijven en net als in de luchtvaart. Dat is nog een hele klus. Misschien kunnen ze daar een prijsvraag voor uitschrijven? Maar dan snel graag!

Referenties

Ha-Joon Chang. (2023). Economie om van te smullen. Nieuw Amsterdam.

Lidwien Dobber (2023). De mens egoïstisch? Wat een onzin. Trouw 18 maart 2023.

Doortrappen. Home | Platform Doortrappen 

Het programma Doortrappen is een initiatief van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, en wordt uitgevoerd door Twijnstra Gudde, bureau Ideate en met medewerking van partners als VVN, VeiligheidNL, BOVAG, Fietsersbond en vele anderen. 

Fietsinnovatielab | Amsterdam Bike City  

Jamal Ouariachi. (2023) Ecocide. Column. Trouw 25 maart 2023. 

Een kleuter wordt lid van Mensa

In januari van dit jaar verscheen op allerlei plekken een bericht dat Teddy van 4 jaar lid was geworden van Mensa in Engeland. Hij zou het jongste lid ooit zijn dat is toegelaten, hij was nog maar 3 toen hij getest werd. Maar in een ander bericht stond dat er in Amerika vorig jaar een meisje van 2,5 lid was geworden. Dus hij was niet de jongste. Zijn IQ werd geschat in/ boven het 99,5e percentiel. Dat is ruim boven de toegangseis van Mensa (98e percentiel). De intelligentie van dit kind valt bijna in de range van zeer hoogbegaafd 145+, zeer hoogbegaafd, wat is dat dan? | noksnauta (wordpress.com) Bij het testen op die leeftijd kan men uiteraard ook aan lage kant scoren. (Te hoog scoren kan niet.)

Ik kreeg dit bericht van allerlei kanten te zien, en het viel me op in hoeveel kranten (ook allerlei regionale kranten) en op hoeveel sites het werd geplaatst. Is het dan zo belangrijk dat het zo breed werd overgenomen? Is het een beetje een sensatiebericht? Zijn het ouders die dit kind pushen, die ermee willen pronken?

Zo’n bericht roept dan van alles bij me op. Op LinkedIn kwamen ook reacties. Bijvoorbeeld hoe goed deze berichten zijn om te laten zien dat je hoogbegaafdheid al jong kunt vaststellen en dat er dan ook al jong aandacht voor is. Ik vroeg me vooral af hoe het voor Teddy zelf zou zijn. Wat zou hij eraan hebben om lid te worden? Ik kreeg van iemand de suggestie om er een blog over te schrijven. Dat leek me een goed idee om mijn over elkaar heen buitelende gedachten op een rijtje te krijgen. Er zitten veel kanten aan dit verhaal.   

Hoe is de hoogbegaafdheid bij Teddy ontdekt?

Uit de berichten maak ik dit op: Teddy leerde zichzelf lezen toen hij 26 maanden was. Dat deed hij door naar kinderprogramma’s op de TV te kijken en de geluiden en de letters op het scherm te koppelen. Hij begon zijn ouders voor te lezen.

Teddy koos steeds een nieuwe onderwerp waar hij zich dan een tijdje mee bezig hield. Na het lezen en tellen is hij zich met tafels gaan bezighouden. Daarna met landen en kaarten. En toen met tellen in andere talen. Dat deed hij allemaal op een tablet. Hij ontdekte daar zelf dat je ook in het Mandarijn kunt leren tellen en dat is hij ook gaan doen. Zijn ouders lieten hem testen omdat ze merkten dat dit allemaal wel bijzonder is. En dat is volgens mij ook zo, dit komt niet zoveel voor.

De meeste kinderen gaan lezen als ze dat op de basisschool leren, vanaf 6 jaar. Van zeer hoogbegaafde kinderen (145plus) lezen we vaak dat zij al kunnen lezen voordat ze het op school gaan leren. Vaak wordt circa 4 jaar genoemd, eerder komt ook voor. Het kind ontdekt uit zichzelf de vormen en gaat patronen zien. Sommige kinderen komen er bij het voorlezen achter en zien de letters en woorden tegelijk met het horen van de klank door het voorlezen. Ze combineren dat.   

Hoe gaan Teddy’s ouders ermee om?

Zijn ouders zeggen dat ze hem een normale jeugd willen bezorgen. Teddy begint te snappen dat zijn vriendjes nog niet zo ver zijn als hij. Al vindt hij het wel moeilijk te begrijpen dat zij nog niet kunnen lezen.

Teddy begrijpt ook, dat iedereen weer andere talenten heeft, zegt zijn moeder in een van de krantenberichten. Net als alle ouders willen deze ouders dat Teddy een goed en gelukkig persoon is.  

Voordelen van vroeg ontdekken van hoge intelligentie

Zoals Willem Wind op LinkedIn schreef, is het een pre, dat de hoogbegaafdheid van Teddy jong is ontdekt. Dat steun ik, vanuit de ervaring dat de hoogbegaafde volwassenen en ouderen die ik spreek allemaal zeggen dat ze het veel eerder hadden willen weten. Dat geldt ook voor mezelf. Daar wil ik wel de kanttekening bij maken dat het dan belangrijk is dat je er als ouders of als school ook iets mee doet wanneer het al zo jong ontdekt wordt.

Juist bij zeer hoogbegaafde kinderen is dat een uitdaging. Ik ken ouders van zeer hoogbegaafde kinderen, bij wie dit zich al vanaf ca 2 jaar uit en die geen idee hebben hoe ze met hun kind om moeten gaan. Vaak voelen ze van jongs af aan al wel dat het kind ‘voorlijk’ is. Soms zijn ze zelf als kind ook zo geweest en valt het niet eens echt op. Tegelijk komen ze er achter dat het kind, als het naar een kinderopvang gaat en zeker als het al naar school gaat, in gedrag en prestaties toch wel erg ver van de leeftijdsgenoten af ligt. En wat dan? Op school weten ze tegenwoordig misschien wel iets van hoogbegaafdheid, maar de zeer hoogbegaafden (145plus) vallen nog vaak uit de boot. Alle ouders willen inderdaad dat hun kind gelukkig is. Maar wat kun je als ouders daaraan doen? Als de school handelingsverlegen is? Het rapport van Loek Zonnenberg (2022), die zelf zo’n kind heeft, spreekt boekdelen. Zie: Rapport – HB Scholen

Er zijn ook ouders die bij het ontdekken van de hoogbegaafdheid van hun kind bang en ongerust worden. Zelf zijn ze bijvoorbeeld nooit gelukkig geweest, hebben hun eigen hoge intelligentie nooit positief gewaardeerd. Sommigen zijn er ook mee gepest op school. Zijn ook bezorgd of overbezorgd hoe het met dit kind zal gaan.

Er zijn ook ouders die hun eigen hoogbegaafdheid ontkennen of hebben weggestopt. Eigenlijk is het voor die ouders nu juist wel belangrijk om daarmee aan de slag te gaan. Een mooie opstap zou dan zijn om een zogenaamd ‘beginnerscafé’ van het IHBV te bezoeken: Praktische informatie – HB-Cafe  Het zelf beter kunnen omgaan met je eigen hoogbegaafdheid is essentieel voor het begeleiden van je hoogbegaafde kind. 

Voor- en nadelen van jong Mensalid worden

Het op jonge leeftijd herkennen van eigenschappen van hoogbegaafdheid kan helpen om het kind inzicht te geven in die eigenschappen en de behoeften. Dat is niet altijd gemakkelijk. Maar het kan helpen om het kind te laten opgroeien tot een gelukkig mens. Het is van belang dat de ouders het kind accepteren en de behoeften herkennen en steunen waar het kan. Het is ook van belang, zoals hierboven al betoogd, dat de ouders zichzelf onderzoeken op hun eigen kenmerken van hoogbegaafdheid en daar op een positieve manier mee omgaan.

De bijdrage van het lidmaatschap van Mensa voor zo’n jong kind, is voor mij een vraag. Het kan hebben geholpen om de ouders de erkenning te geven dat dit kind echt bijzondere eigenschappen heeft. Het hangt er dan wel van af welke kennis de ouders opdoen en wat ze er in de praktijk mee doen.

Ouders van jonge hoogbegaafde kinderen en met name zeer hoogbegaafde kinderen (145plus) zeggen vaak dat ze graag met andere ouders in dezelfde situatie willen praten. Ze zoeken steun en delen praktische tips. Dat zou in een setting van Mensa kunnen, maar in Nederland zijn met name volwassenen lid van Mensa. Al zijn er ook wel gezinsweekenden. Daar gaat het vooral om de gezelligheid. De kennis over hoogbegaafdheid binnen Mensa is naar mijn ervaring niet echt onderbouwd. Sommige leden zijn er wel actief en soms ook professioneel mee bezig. Er zijn er ook die denken dat ze er door hun eigen hoogbegaafdheid er alles van af weten…. 

Er zijn wel veel andere organisaties in Nederland die daar mee bezig zijn (bijvoorbeeld Peers4parents). Helaas komt men daar vaak pas als het kind vastloopt. De ouders zijn dan vaak langzamerhand al wanhopig.   

Het kan zijn dat Mensa in de UK wel mogelijkheden voor contacten voor ouders en voor de kinderen heeft en daar aandacht besteedt aan deze contacten. Wellicht zijn er wel groepen die worden begeleid door mensen met kennis van zaken?  

Het contact leggen met andere ouders van zeer hoogbegaafde kinderen is trouwens niet gemakkelijk. Het zijn er getalsmatig veel minder dan het aantal hoogbegaafde kinderen. Bij evenredige verdeling is 1 op de 16 tot 20 hoogbegaafde kinderen zeer hoogbegaafd. Binnen Mensa is er geen aandacht voor deze subgroep, ook omdat de cultuur daar is: binnen Mensa zijn we gelijk.     

Beeldvorming over hoogbegaafdheid

Hoogbegaafdheid wordt vaak nog in de beeldvorming gekoppeld aan de nerd-achtige persoon, die veel in de (digitale) studieboeken zit. Vaak wordt gezegd dat hoogbegaafden teveel ‘in hun hoofd’ zitten. Een vreselijke uitdrukking waar ik al jaren tegen vecht. Ik zie het heel anders. 

In de uitzending van Podium klassiek op 5 februari 2023 was er bijvoorbeeld een pianist van 13 jaar, die prachtig piano speelde, vrolijk vertelde dat hij op het gymnasium een klas had overgeslagen en dat hij heel wat uren per week besteedde aan tennis. Dat laatste is niet direct wat veel mensen denken bij een hoogbegaafde. Maar het beeld dat ik van hoogbegaafden heb, is dat het mensen zijn die juist op veel verschillende terreinen actief zijn, daar graag mee bezig zijn en tot hoge prestaties komen. 

Een ander beeld dat sommigen hebben, is dat de ouders het kind pushen, en dat ze aan andere ouders trots vertellen over hun hoogbegaafde kind en diens prestaties. Dit hoor ik nu juist niet. Ik hoor juist dat deze kinderen uit zichzelf heel veel verschillende belangstelling hebben en daar voor gaan. Helaas zijn er ook hoogbegaafde kinderen bij wie de bevlogenheid ergens is gestopt. En dat gebeurt dan naar aanleiding van ervaringen op school.

Daar word ik altijd heel verdrietig van. School zou voor alle kinderen een veilige plek moeten zijn. Ook voor de hoogbegaafde en zeer hoogbegaafde kinderen. Ik maak me zorgen naar aanleiding van alle verhalen die ik hoor en o.a. ook het rapport van Loek Zonnenberg.    

Conclusie

Ik heb geen uitgesproken mening over dit verhaal. Ik ben niet voor of tegen. Ik zie diverse kanten van de zaak en hoop dat deze ouders dit kind een warm nest bieden en dat dit kind tot een mooi mens uitgroeit die ook geniet van zijn gaven.

Ik hoop ook dat deze berichten in de media helpen om de beeldvorming over hoogbegaafdheid realistischer te krijgen. 

Jeremia was een klokkenluider

Met ons koor zingen we een stuk van Thomas Tallis op een tekst van de klaagliederen van de profeet Jeremia, een bijbelboek. Tallis was een Engelsman, het stuk heet ‘Lamentations’. Lamentaties zijn klaagzangen of klaagliederen. Ons woord ‘Jeremiëren’ is afgeleid van Jeremia. 

Van Dale geeft als betekenis van lamenteren: ‘weeklagen, m.n. over onwerkelijk leed’. Dat laatste, dat het over onwerkelijk leed gaat, is een nieuw inzicht voor mij. Bij onwerkelijk leed begrijp ik dat het de klager dus om het klagen als zodanig gaat en dat het klagen niet in proportie is met wat er aan de hand is? En dat dat bij Jeremia dus ook aan de hand was?  

Hier wil ik meer van weten. Meestal denken mensen bij klaagliederen aan verdriet, ik ook. Maar nu ik er verder over nadenk, denk ik dat het dus niet zo eenvoudig is, dat er waarschijnlijk een dimensie bij zit die we niet meteen zien. Waarom zou een profeet als Jeremia, die het over de toekomst heeft, verdriet hebben? Verdriet gaat toch meestal over iets dat al is gebeurd? Of is dit nu net de essentie van het profeet-zijn dat het over de toekomst gaat?   

Wat wordt er over Jeremia geschreven?

Als ik zoek op internet, vind ik o.a. dat ene Baruch de hoofdstukken 1 t/m 24 van het boek Jeremia heeft opgetekend en daarin vertelt hij over Jeremia en zijn worstelingen met God, zijn roeping en het geloof. Met uitzondering van de delen van de hoofdstukken 19 en 20, zijn ze geschreven in de ik-vorm. Jeremia kreeg in 627 vóór Christus twee visioenen, waarin God waarschuwt “Van het noorden zal zich dit kwaad opdoen over alle inwoners des lands”. In het boek Klaagliederen, dat na het boek Jeremia komt, doet Jeremia uitgebreid zijn beklag over de val van Jeruzalem, zijn geliefde stad. Dit is wat ik hierover op Internet heb gelezen.

Waarschuwingen en beklag dus. Een profeet heeft én geeft een boodschap. En waarom hier dan waarschuwingen en beklag? Ik denk dat Jeremia de lezer wil wakker schudden. Hij is een profeet en die waren vaak ook ‘zieners’. Ze keken in de toekomst en die zag er dus volgens hem niet goed uit. Hij rouwt in 627 vóór Christus al om de val van Jeruzalem en de verwoesting van de tempel, die echter pas in 586 voor Christus zal gaan plaatsvinden. Die zich nog te voltrekken ramp is volgens de profetie dan geheel te wijten aan het gedrag van het volk Israëls: het zou een straf van God zijn voor hun zonden.

Als de boodschap van Jeremia zou worden opgepakt, dan is daar nog iets aan te doen. Dan moet er wél geluisterd worden en moeten mensen dus in actie komen om te voorkomen dat het die kant op gaat.

Het lijkt zo wel op de mensen die waarschuwen voor de klimaatveranderingen! De Club van Rome, die in 1968 werd opgericht (ik was toen 20) en in 1972 het rapport ‘Grenzen aan de groei’ uitbracht. Ik heb het als Prisma pocket al sinds die tijd in de kast staan. Ik kan me niet goed herinneren wat het boek met me deed, maar toch heb ik wel het idee dat ik toen al wist dat het belangrijk was. Tegelijk kon ik niet goed begrijpen om welke termijnen het ging, hoe urgent het eigenlijk was. Het was toch een beetje ver van mijn bed. Te politiek voor mij? Ik hield mij toen helemaal niet met politiek bezig. Het lijkt wel of ik nú pas echt begin te beseffen hoe belangrijk dit is, al heb ik geprobeerd in mijn leven wel keuzes te maken die de slechte prognose niet zouden versterken. Zo heb ik geen auto, reis in principe niet met het vliegtuig, tenzij het niet anders kan en ben ik al heel lang vegetariër.          

Klokkenluider

Terug naar Jeremia. Misschien zouden we Jeremia in deze tijd een klokkenluider noemen?  

Klokkenluiders zien misstanden, stellen die aan de orde, maar er wordt vaak niet naar hen geluisterd. Ze zijn zó bevlogen en zijn er zó van overtuigd dat er iets niet goed gaat en ze zien ook de negatieve gevolgen zo duidelijk voor ogen, dat ze nog harder aan de bel gaan trekken, steeds harder de klok gaan luiden. Helaas roepen ze zo weerstand op. Die weerstand kan allerlei oorzaken hebben. Het kan zijn dat degene die verantwoordelijk is voor de misstand, zich schuldig voelt en zijn of haar gezicht wil redden. Die gaat dan keihard ontkennen dat het zo erg is als de klokkenluider beweert. Ook zijn er vaak mensen die verantwoordelijk zijn voor de situatie, maar die niet van onrust houden. Stel dat de klokkenluider gelijk heeft (en ze voelen heus wel aan dat dat zo is), dan moet er een heleboel gebeuren, ze moeten hun werkprocessen misschien fors gaan veranderen en daar hebben ze helemaal geen zin in. En het kost geld dat ze daar niet aan willen uitgeven.     

Als er niet naar de klokkenluider wordt geluisterd, verandert er ook niets en de profetie komt dan juist uit. “Zie je wel!” denkt de klokkenluider, die inmiddels vaak weg is: ontslagen, weggepest, afgeknapt of weggegaan.

Arthur Gotlieb

De econoom Arthur Gotlieb werkte bij de Nederlandse Zorg Autoriteit. Jarenlang werkte hij daar met veel plezier totdat er andere managers kwamen. De cultuur veranderde. Arthur maakte zich zorgen. Hij zag veel dingen niet goed gaan. Hij zag bijvoorbeeld dat mensen op kosten van de overheid reisjes maakten die niet direct noodzakelijk waren. Hij wilde het openlijk aan de orde stellen, maar merkte al snel, dat dat niet werd gewaardeerd. Hij ging alles bijhouden in een zwartboek. Een citaat daaruit: “Ik zit in een situatie die zo absurd is, dat ik mij gedeisd houd. Vóór alles ben ik geschrokken van hoe slecht mensen kunnen zijn. Mijn verontwaardiging probeer ik te bedwingen. Als je toegeeft aan je boosheid, ga je lijken op datgene waartegen je vecht.” Aldus Arthur.

Arthur wordt beschreven als een toegewijde en zorgvuldige ambtenaar, maar ook een begaafd fotograaf en pianospeler. Een intelligente, gevoelige man met een scherp observatievermogen. Hij merkt dat zijn bazen hem kwijt willen. Hij wordt genegeerd, tegengewerkt en buitengesloten. Maar dat gaat hem opbreken. Hij wordt depressief en voelt geen uitweg. Begin 2014, als hij net weer aan het werk is gegaan, maakt Arthur zelf een einde aan zijn leven. Zijn zwartboek wordt door zijn broer aan journalisten van de NRC gegeven. In de loop van dat jaar wordt het in de NRC gepubliceerd en later in een boek. (Gotlieb, Dohmen & Westers, 2014) 

De publiciteit werkt dan wel. Het management van de NZA wordt vervangen, Arthur wordt al in december 2014 gerehabiliteerd. (NOS)   

Hoogbegaafde klokkenluiders

Het patroon dat ik bij Arthur zie, herken ik ook bij een aantal hoogbegaafden, die dingen zien die in hun ogen niet goed gaan en daar actie op willen ondernemen. In een onderzoek naar arbeidsconflicten van hoogbegaafden bleek het patroon van die conflicten er zo uit te zien: De hoogbegaafde observeert wat er niet goed gaat op het gebied van werkinhoud of -organisatie. De hoogbegaafde stelt dit aan de orde. Maar dat roept vaak weerstand op. Door de weerstand wordt de hoogbegaafde nog meer geprikkeld om er mee aan de gang te gaan, maar de leidinggevende gaat nog meer in de weerstand. Er ontstaat een loop, waar meestal de hoogbegaafde werknemer de dupe van is. (Van der Waal & Nauta, 2017); Van der Waal, Nauta & Lindhout, 2013).        

Bij hoogbegaafden die arbeidsconflicten hebben gehad (ik hoor daar zelf ook bij), zie ik veel elementen uit het patroon van de klokkenluider, al gebruiken we die benaming vaak pas als het om grote zaken gaat.

Hoogbegaafden die vertellen over die situaties van hun arbeidsconflicten, laten naar mijn mening merken dat ze moreel verontwaardigd zijn. Moreel, dat wil zeggen dat er volgens hen (belangrijke) waarden worden geschonden. Ook bij Arthur Gotlieb was het heel duidelijk dat morele grenzen waren overschreden. Hij zag en kon hard maken (via mails en allerlei stukken, die hij in zijn zwartboek vastlegde), dat managers in alle opzichten de grenzen overschreden van wat daar op het werk ethisch, maar ook juridisch, nog toelaatbaar was. Bijvoorbeeld het reis- en declaratiegedrag van de top van de NZA en het gebrek aan ICT-veiligheid bij de NZA (duizenden privacygevoelige dossiers bleken voor iedereen toegankelijk te zijn).

Als medewerker ben je uiteindelijk vaak de dupe, omdat de top het eigen gedrag in stand wil houden. Zij profiteren er namelijk van qua positie en financiën. De klokkenluider wordt ziek, wordt weggepest of gaat er op een andere manier uit. Een patroon dat ik vroeger al als bedrijfsarts signaleerde bij een aantal cliënten.

Klokkenluiden en weeklagen

Gaan klokkenluiders ook nu weeklagen net als Jeremia? Klokkenluiders in deze tijd hebben modernere middelen om hun observaties naar buiten te brengen. Ze beginnen vaak in de lijn bij hun leidinggevende, maar als die leidinggevende onderdeel is van het systeem waar je juist de misstanden ziet, dan werkt dat natuurlijk niet. Helaas proberen klokkenluiders nogal eens te lang door te gaan, waardoor ze hun eigen psychische gezondheid schaden. Een zogenaamd koud conflict kan jaren sudderen. We zien dan bijvoorbeeld burnout verschijnselen ontstaan, al dan niet gecombineerd met depressieve klachten. En terwijl je bij klachten van burnout in principe kunt herstellen in een paar maanden mits je daar goede begeleiding bij hebt, zien we in deze gevallen dat juist niet gebeuren. Het achterliggende verhaal houdt de klachten in stand en maakt ze soms erger. Het is dus geen simpele burnout.    

Soms gaan klokkenluiders naar buiten met hun verhaal. Maar dan weten ze eigenlijk al dat ze hun baan kwijt zullen raken. Sommigen doen dat daarom pas als ze met pensioen gaan.       

Huis voor klokkenluiders

Op internet vind ik dat er een huis voor klokkenluiders is. Op de site staat:

Het Huis voor Klokkenluiders draagt bij aan een integere samenleving. Met advies aan werknemers die bij maatschappelijke misstanden als ‘klokkenluider’ aan de bel trekken. Met onderzoek naar misstanden. Of met onderzoek naar de behandeling van een klokkenluider, die geen last mag hebben van zijn of haar melding van een misstand. En door overheden, semipublieke instellingen en bedrijven te stimuleren hun integriteit te bewaken.

Bron: Huis voor klokkenluiders

Dit is nieuw voor mij. Ik kan niet vinden wanneer ze zijn opgericht. Het is een kennisinstituut en ze hebben ook een netwerkfunctie. Ik zag een bericht in Trouw dat ik ook op hun website lees: ’Kabinet gaat klokkenluiders beter beschermen op basis van het Europese recht’. Het gaat om een wetsvoorstel waarin meer mensen onder de te beschermen personen gaan vallen, zoals ook vrijwilligers, stagiaires e.d.. Ik ben benieuwd hoe dat in de praktijk werkt.    

Wat werkt wel?

Jeremia waarschuwt. Hij huilt wel maar de functie van zijn tranen is niet alleen het uiten van verdriet, maar, zoals ik het zie, vooral een oproep tot actie. Hij wil geen troost, zoals anderen met verdriet wel willen. Jeremia wil dat zijn waarschuwing wordt opgepakt en dat het volk van Israël zich anders gaat gedragen. Zijn waarschuwing is echter tevergeefs.

Klokkenluiders van nu zijn vaak bij voorbaat in het nadeel. Ze zijn werknemer in een afhankelijke positie. Ze zitten altijd met het dilemma: als ik dit openbaar ga maken, gaat mijn kop eraf. En helaas zijn daar ook veel voorbeelden van.

Als het om kleinere zaken gaat, die je aan de orde wilt stellen om te verbeteren, verbeteringen, die prima door te voeren zouden zijn zonder dat iemand er gezichtsverlies door zou lijden, dan is er niet echt sprake van een klokkenluiders situatie. Ik denk dat je kans van slagen hebt, als je het met een vertrouwde collega bespreekt en samen bekijkt hoe je dit kunt implementeren. Veel hoogbegaafden hebben de drang om dingen te verbeteren die ze tegenkomen. Als je dat op een rustige manier doet (en niet als een tank, zoals ik zelf vaak deed….) dan werkt dat prima. ‘Masseren’, diplomatiek werken.

Bij grote zaken, waarin het echt om falend beleid gaat, is het niet zo simpel. Het vertrouwen in de organisatie is in het geding en als je dat aan de orde stelt, maak je jezelf niet geliefd. Jeremia meent dat de mensen zich anders moeten gaan gedragen, maar met die boodschap zijn de inwoners niet blij. Het gaat toch prima in hun ogen en waaróm zouden ze hun gedrag eigenlijk veranderen? Zo werkt dat ook in organisaties. Als je daar misstanden signaleert, word je daar zelf heel emotioneel van. Er worden bij jou belangrijke waarden geschonden. Er is sprake van falend beleid, maar soms gaat het ook om echte fraude en/of integriteitszaken. Als dat soort dingen naar buiten komen, gaat de kop van de verantwoordelijken eraf, zoals uiteindelijk in het verhaal van Arthur Gotlieb is gebeurd, bij hem helaas pas na zijn dood. De mensen die de misstanden hebben veroorzaakt doen er dus alles aan om de boodschapper tegen te houden.

Koesteren van klokkenluiders

Werkgevers zouden hun klokkenluiders moeten koesteren. Zo schreven Sijtzema & Van der Waal (2015) dat de Arthur Gotliebs te zien zijn als de dwarse denkers, waar je juist heel veel aan kunt hebben in je bedrijf.    

‘Dwarse denkers’ zijn degenen die een ander perspectief hebben dan gemiddeld. Ze zijn de ‘zieners’, die een analyse maken vanuit hun scherpe observaties. En als ze die observaties vertellen, doen ze dat niet om mensen kwaad te doen.     

Marguerite van den Berg, socioloog, die zich vooral met arbeid bezig houdt, zie ik ook als zo’n klokkenluider. Ik hoorde recent een interview met haar naar aanleiding van haar boek ‘Werk is geen oplossing’. Zij stelt aan de orde dat de huidige arbeidsverhoudingen maken dat veel mensen burnout klachten hebben, vermoeid zijn. Er is sprake van een gemeenschappelijke uitputting. Ze verbaast zich erover dat we dat met elkaar allemaal laten gebeuren. Ze is een voorstander van bottom-up bewegingen. Anders bereik je niks. Ze deelt verhalen over onzekerheid en over verzet. We moeten ons uit de houdgreep van werk bevrijden. En zij durft dat vanuit de zekerheid van een vaste aanstelling.   

Ik vind het ook moedig van haar. Zij hoort als universitair docent bij ‘de gevestigde orde’. Enerzijds geeft dat zekerheid, maar je wet nooit of jouw uitingen zich tegen je gaan keren. Ik voel met Van den Berg mee. Ik vind ook dat mensen zelf aan de bel moeten trekken, verbeteringen moeten van onderop worden gestimuleerd. Maar uit ervaringen van klokkenluiders weet ik ook dat het wel eens slecht met hen kan aflopen. Van den Berg heeft volgens mij wel een stijl die positief overkomt. Misschien kunnen we daar van leren? In het interview met Lex Bohlmeijer (De Correspondent, 2021) lacht ze vaak, een lach die naar mijn mening duidt op haar nieuwsgierigheid en verwondering. Haar diepgaande interesse in hoe mensen zich gedragen en hoe de wereld in elkaar zit en wat er gebeurt en kan gebeuren. Hoe zij haar verwondering verwoordt zonder een directe zondebok te benoemen vind ik ook een knappe prestatie. Er is natuurlijk geen directe zondebok. Het is een proces waar we zelf bij zijn en dat door gaat als we niets doen. Je kunt situaties alleen veranderen als je er middenin zit. Als je invloed hebt of invloed claimt. En daarvoor moet je het nooit alleen doen. Verzamel mensen die ook zien dat het niet goed gaat, vorm een beweging. Van den Berg is optimistisch over stakingen en protesten. Ze maken volgens haar echt het verschil.

Jeremia zou tevreden zijn met iemand als Van den Berg. Zij is ook bezorgd. Maar uit het op een andere manier. Ze benoemt het probleem, gaat niet in de slachtofferrol zitten. Ik denk dat haar kop niet gaat rollen. De oprechte verwondering, het stellen van vragen én humor zijn belangrijke ingrediënten. Ik vraag me nu af of dat Jeremia geholpen zou hebben, maar dat zullen we nooit weten. Gaat het lamenteren van Jeremia over onwerkelijk leed, zoals van Dale beweert? Wordt daarmee bedoeld, dat het leed er nog niet is? Jeremia heeft het al wel helder voor ogen volgens mij, daar is hij dan ook profeet voor.            

Referenties

De Correspondent (2021). Zolang je een baas hebt, zal je nooit vrijheid vinden. Interview van Lex Bohlmeijer met Marguerite van den Berg. Link: https://decorrespondent.nl/12801/zolang-je-een-baas-hebt-zal-je-nooit-vrijheid-vinden-zegt-deze-socioloog/902377718352-08ae9fdf

Gotlieb, A. Dohmen, J. & Westers, J. (red) (2014). Operatie ‘werk Arthur de deur uit’  Amsterdam: Bertram + de Leeuw. 

Huis voor klokkenluiders: https://www.huisvoorklokkenluiders.nl/

NOS nieuws 24 december 2014. https://nos.nl/artikel/2010525-nza-rehabiliteert-klokkenluider-arthur-gotlieb

Sijtzema, A. & Van der Waal, I. (2015). Koester de dwarse denkers, de Gotliebs. [Opinie]. NRC Handelsblad, 13 januari 2015. Zie: https://www.arbeidsmediation.nu/news_items/artikel-koester-de-dwarse-denkers-de-gotliebs  

Van den Berg, A. (2021). Werk is geen oplossing. Amsterdam University Press.

Van der Waal, I. & Nauta, N. (2017). Hoe kan ik leren van mijn conflicten en gebruik ik ze positief? Hoofdstuk 7 in: Nauta, N. & Van de Ven, R.  (red.) (2017). Hoogbegaafde volwassenen. Zet je gaven intelligent en positief in. Delft/ Utrecht: IHBV/ Big Business Publishers.

Van der Waal I, Nauta N, Lindhout R. (2013). Labour Disputes of Gifted Employees. Gifted and Talented International 28 (1&2), August and December 2013: 163-172. http://ihbv.nl/international/english/publications/

Hoogbegaafden op zoek naar verbinding

Noks Nauta en Mirja Post

Wanneer we met (zeer) hoogbegaafden praten, komt vaak de term ‘verbinding’ naar voren. En dan vooral de zoektocht naar verbinding met gelijkgestemden. In dit blog beschrijven wij onze zoektocht naar het verschijnsel ‘verbinding’ zoals we dat zelf ervaren en zoals we andere hoogbegaafden erover horen.   

Een brug bouwen

Wanneer je aan een oever staat en naar de overkant wilt, is een brug de handigste en snelste verbinding. Als die brug er niet is, kun je overwegen er een te bouwen. Dat is best veel werk, maar stel je een klein stroompje voor en aan beide zijden een voorraad balken. Dan zou het toch moeten kunnen? Als jij aan één kant begint en de ander aan de overkant, dan is het zo gebeurd en kun je samen de brug bouwen.

Hoogbegaafden die behoefte hebben aan verbinding of juist een gebrek daaraan ervaren, kun je vergelijken met degenen die vanaf hun eigen kant een brug willen bouwen en dan zien dat de persoon aan de andere kant niet meedoet aan dat bouwen. Wat doe je dan? Blijf je het proberen in de hoop dat de ander wel mee gaat doen, bouw je zelf de hele brug of geef je het op en blijf je aan je eigen kant? En hoe kom je erachter of de ander wil meebouwen? Als je van tevoren al weet dat die dat niet wil of, om welke reden dan ook, niet kan, wat doe je dan?

De vreemde eend

Tijdens een HB-Café voor zeer hoogbegaafden kwam in de ervaringen de term ‘vreemde eend’ vaak voor. Als je je zo’n vreemde eend voelt, dan is dat meestal een negatief gevoel. Een eigen ervaring: Iedereen weet hier hoe hij of zij zich moet gedragen, maar ik niet. Ik ken mijn rol niet. Hoe weet ik nu hoe ik mee moet doen? 

Of een andere ervaring: ik zie eigenlijk wel hoe ik me zou kunnen gedragen om gestroomlijnd mee te doen. Dat kan ik ook wel als het moet, maar het voelt voor mij als een soort acteren. Een manier van contact die aan de oppervlakte blijft en waar je op zich wel plezier uit kunt halen, maar die snel vermoeit en je op den duur niet de mentaal-emotionele voeding geeft die je eigenlijk zoekt in contact. De ander kan het erg leuk vinden, maar zelf houd je het beperkt vol, ondanks de leuke aspecten er van. Vaak wordt het gesprek al snel saai omdat het voor jouw gevoel zo aan de oppervlakte blijft, of je moet te veel uitleggen. In de brugmetafoor: Die brug is voor de één dan soms volledig, terwijl het de ander opvalt dat de brug niet lang genoeg is, of alleen maar in de lucht blijft hangen met elastiekjes en plakband.  Een consequentie van zo’n soort brug kan zijn dat mensen je niet echt kunnen leren kennen. Daardoor kan het gebeuren dat ze je motieven en behoeften verkeerd begrijpen en met reacties komen die voor jouw gevoel niet kloppend zijn voor de situatie.

Vreemde eenden in de bijt schijnen ook voor te komen bij apen. Uit een recent onderzoek bleek dat apen die in een nieuwe groep geplaatst werden, sneller en beter geaccepteerd werden als zij gewoontes, die in de nieuwe groep voorkwamen, overnamen. Dat ging dan bijvoorbeeld om het imiteren van een gek loopje dat bepaalde apen in de nieuwe groep zich eigen hadden gemaakt. Het al of niet kopiëren van dat gedrag had ook effect op de lange termijn voor de positie van een aap in de groep.[1]

Misschien is de vreemde eend wel een heel mooi dier. Als je bijvoorbeeld een plaatje ziet van een mandarijneend, is dat wel een ‘vreemde’ eend, in de zin van dat je die niet zo vaak ziet, maar je ziet als kijker en zeker als vogelkenner meteen hoe prachtig die is. Bij hoogbegaafden kan dat ook zo zijn. Ze zijn veelkleurig en hebben veel verschillende kanten. Maar zelf zien ze dat niet altijd. Hun zicht op zichzelf is vertroebeld of vervaagd. Ze zien dan alleen de negatieve kanten, de verwijten en kritische opmerkingen van anderen. En dan ga je die ook geloven zonder dat je objectief in de spiegel kijkt en de mooie kanten ziet.  

Wat is verbinding/ verbondenheid?

Dirk de Wachter (Oosterom, 2019) benoemt verbondenheid als wezenlijk voor de mens. Vanuit zijn praktijkervaring als psychiater schrijft hij: 

“Wij bestaan in het samen zijn. Wanneer mensen zich niet meer met anderen verbonden voelen, valt de bodem onder hun bestaan weg en zijn gevoelens van leegte, depressie en eenzaamheid het resultaat.” 

Kan dit zijn wat hoogbegaafden bedoelen als ze zeggen dat ze gevoelens van leegte ervaren? Als we daar meer over willen weten zouden we ze daarop gericht moeten bevragen. Een interessant onderzoeksidee.

Jeannette Rijks, eenzaamheidsexpert, schrijft in haar boek ‘De eenzaamheidsparadox’, dat er drie dimensies zijn van verbondenheid:

  • Van jezelf houden
  • Je verbonden voelen met anderen
  • Je relatie met het Grotere Geheel

Als je op één van die dimensies een tekort hebt, kan dat leiden tot eenzaamheidsgevoelens. Het is echter een utopie om te denken dat je in elk van die drie dimensies altijd alle relaties vindt die je begeert, schrijft Rijks. Haar visie op eenzaamheid is dat eenzaamheid het fysiek ervaren gebrek is aan gezonde patronen van verbinding met andere mensen. “Wat zijn dan gezonde patronen?” is de vraag die bij ons opkomt. Dat is natuurlijk per persoon verschillend, maar de basis voor gezonde patronen ligt volgens ons in het principe van de veilige hechting, waar we straks nader op ingaan.

Is een mens een groepsdier?

De mens is geëvolueerd als groepsdier (overigens iets anders dan een kuddedier). Natuurlijk heeft de één een sterkere terugtrekbehoefte dan de ander. Maar een gebrek aan werkelijke verbondenheid kan toch lijdensdruk te veroorzaken.

Bij dieren wordt hun welzijn soms uitgedrukt in de mate waarin ze natuurlijk gedrag kunnen vertonen. Zonder sociale verbinding kun je als mens eigenlijk geen natuurlijk gedrag vertonen.

Je zou sociale verbinding misschien heel grofweg kunnen opvatten als bestaande uit een emotionele component en een geestelijke component, die bij elkaar meer zijn dan de som van de delen. Misschien voel je de één goed aan op emotioneel niveau en kun je met een ander op intellectueel vlak beter uit de voeten. Maar daar waar die samenvallen, kan er een diepere ervaring in het contact ontstaan. Je hoeft dat niet met iedereen te hebben. Maar fijn is het wel. Het kan veel vrijheid in het contact geven – omdat je niet de ene of de andere behoefte steeds hoeft te onderdrukken. Zijn er te weinig mensen met wie je in dat overlappingsgebied kunt komen, dan is het niet zo gek als dat gevoel van leegte ontstaat.

Helemaal geen aansluiting

En dan zijn er ook hoogbegaafde mensen (soms zeer hoogbegaafd) die helemaal geen contacten kunnen vinden, op emotioneel noch intellectueel niveau. We kunnen  ons voorstellen dat sommigen van hen dan als cliënt in de ggz komen, met DSM classificaties die niet laten zien dat hoogbegaafdheid een rol speelt. (Zie ook Emans, 2017.) Daar zitten nogal wat ‘blinde vlekken’: hoogbegaafden die zelf niet weten dat ze die kenmerken hebben en hulpverleners die er niet aan denken. Dan zien wij soms hoogbegaafden die de aard van het probleem niet kunnen analyseren en hulpverleners, die vaak geen kennis hebben van hoogbegaafdheid en er ook niet de vinger op krijgen.

We horen ook wel verhalen van hoogbegaafden waarin ze hun aansluitingsproblemen vooral aan anderen toeschrijven (externaliseren) en zo ook veel conflicten hebben. Maar daar zijn er ook bij met een onbekend en onbehandeld jeugdtrauma. Zij weten dan niet op wat voor manier trauma een ernstige hindernis kan zijn voor het hebben van sociale contacten.

Eenzaamheid als trauma

Er zijn mensen die zich al vroeg in hun leven eenzaam voelen. Soms door concrete aanleidingen, soms door hun persoonlijkheid (een gevoelig kind) en uiteraard door de combinatie daarvan. En dat horen we ook van sommige hoogbegaafden. Hun gevoelens van eenzaamheid zijn er dan al op jonge leeftijd. Dat horen we van ouders, maar ook van hoogbegaafde volwassenen als ze terugkijken op hun jeugd.        

Zoals Jeannette Rijks schrijft, zorgen gevoelens van eenzaamheid voor schade in de hersenen en daarmee zijn het dus traumatische ervaringen. We weten dat die niet zomaar overgaan en dat er voor sommigen echt professionele hulp nodig is.   

Verbinding met anderen

Wat doe je als de brug er niet is en je wilt toch verbinding? Er zijn hoogbegaafden die dan gaan zoeken naar mensen die op hen lijken. Zodat zij niet altijd in hun eentje die brug hoeven te bouwen. Dat is logisch. Bij vriendschappen en relaties is ‘gelijkheid’ een grote factor. Relaties ontstaan vaak al op school of op vervolgopleidingen. Mensen leren elkaar kennen in verenigingen waar je dezelfde hobby uitoefent (sport, muziek).

In verenigingen van hoogbegaafden voelen we vaak snel verbinding. Hier is het soort mensen bij wie je je geen vreemde eend in de bijt voelt. Waar je je thuis en veilig voelt. Waar je mag zijn en doen zoals je bent. Toch zijn er ook hoogbegaafden die dat niet hebben, of die dat in eerste instantie wel hebben en er dan later achter komen dat ze ook hier niet echt passen. Wat doe je dan? Je kunt je dan extra verloren voelen. 

Bij hoogbegaafde senioren is verbinding en het je verbonden voelen ook een belangrijk thema. Daarom is er een apart hoofdstuk over geschreven in het boek ‘Hoogbegaafde senioren’ (Schuurman – van der Heyden & Nauta, 2020). Verbondenheid als persoonlijke behoefte wordt beschreven, maar ook het begrip ‘hechting’. Wanneer de hechting in de vroege jeugd niet optimaal is verlopen, dan zien we dat relaties met anderen ook problematisch kunnen verlopen.

Hechting

In de zoektocht naar mogelijkheden voor een veiliger hechting kunnen we bijvoorbeeld kijken naar wat Jakob van Wielink vanuit de School voor Transitie hierover zegt en schrijft. In de ontwikkeling van de Transitiecirkel[2] (Van Wielink, Wilhelm & van Geelen-Merks, 2017) bouwen de auteurs voort op het werk van Kohlrieser, Goldsworthy & Coombe (2012). Ze vragen daarbij: Wie waren/zijn onze hechtingsfiguren in wie wij goedkeuring en waardering ervaren? Hebben zij ons een balans van uitdaging en veiligheid voorgeleefd? Hebben wij van daaruit voldoende zelfvertrouwen kunnen opbouwen om ons te ontwikkelen? 

Van Wielink (Veldman, 2017) vertelt over hoe zijn ouders hem zagen: “Zij zagen een jongen die met vragen rondliep over er bij horen en er niet bij horen, een jongen met vragen rondom geloof en met een groot verlangen om zich spiritueel verbonden te weten.”

Van Wielink benoemt zelf ‘hechting’ (hij bedoelt hier volgens ons het proces om te komen tot ‘veilige hechting’) als het je ‘van binnen veilig voelen’ in relatie tot externe hulpbronnen, zoals een leraar die je het aangaan van risico’s heeft kunnen leren of een plek waar je bent geweest of muziek die je opzet om rust en inspiratie te vinden. Een veilige hechting vindt plaats op identiteitsniveau, Van Wielink noemt verandering op dat niveau ‘transitie’. (Veldman, 2017) 

Zogenaamde secure bases worden volgens van Wielink (Veldman, 2017) in eerste instantie bij een kind gevormd door mensen die ons van jongs af aan veiligheid en vertrouwen leren voelen. Van daaruit kun je dan risico’s leren aangaan. In de dialoog tussen ouders en kinderen leren kinderen dat kwetsbaarheid en emoties de toegang zijn tot leren en ontwikkelen. Goede leiders met zulke secure bases kunnen veel meer van hun potentieel inzetten (Kohlrieser et al., 2012).

Het ‘veilige basis’-principe geldt natuurlijk ook voor hoogbegaafden. Wij zien dat die secure bases bij een aantal hoogbegaafden om allerlei verschillende redenen niet ontwikkeld kunnen zijn. Dat kan bijvoorbeeld zo zijn als de ouders zelf hoogbegaafd zijn en dat ook niet hebben geleerd. Met alle negatieve gevolgen van dien. Want probeer op latere leeftijd maar eens secure bases te vormen die je nooit hebt ontwikkeld. 

Verbinding met jezelf

Terug naar de drie dimensies van verbondenheid die Rijks beschrijft. Is verbondenheid met anderen de belangrijkste behoefte én geldt dat voor iedereen? Kan het ook zijn dat het in eerste instantie kan helpen om meer van jezelf te gaan houden? Voor sommigen mensen kan dat een eye-opener zijn. Dat dat niet alleen mag, maar zelfs noodzakelijk is! Je kunt dat voor jezelf ontdekken, of er professionele hulp bij zoeken. Je bent daar niet de enige in. Er zijn therapieën die daar speciaal op gericht zijn, zoals PRI, Past Reality Integration (Bosch).

Het kan ook zijn dat je juist merkt dat jij vooral behoefte hebt aan de verbinding met het Grotere Geheel. Dat is een belangrijke ontdekking in jouw zoektocht. Want als je die behoefte herkent, is het wellicht ook het begin van daar iets mee gaan doen. Misschien ga je je behoefte aan verbinding anders bekijken en zie je concrete mogelijkheden.

Verbinding met het Grotere Geheel

Zo kennen we mensen die zich zijn gaan bezig houden met thema’s die voor hen heel belangrijk zijn, zoals milieu of geschiedenis of wat dan ook. Omdat ze zich daarin dan verbonden voelen met het grotere geheel, staan ze ook meer open voor andere contacten met bijvoorbeeld mensen die datzelfde doen. Wie bevlogen is en zich inzet voor haar of zijn ideaal, krijgt daarmee een beter zelfgevoel.

We kennen ook (hoogbegaafde) mensen die in hun zoektocht naar het grotere geheel bewust middelen zijn gaan gebruiken die bewustzijnsverruimende werking hebben. Psychedelica (zoals bijvoorbeeld psilocybine) kunnen het gevoel geven van een diepgaande ervaring van verbondenheid met het grotere geheel, en dat gevoel, zo vertellen zij, blijft ook nog lang na de trip in de rest van hun leven (positief) doorwerken. Zulke ervaringen kunnen in overleg met artsen op een verantwoorde manier worden uitgevoerd, al willen we ze niet specifiek aanraden omdat er ook risico’s aan zijn verbonden.

Verwachtingen bijstellen

Eén van de manieren om niet steeds teleurgesteld te worden, is het bijstellen van je verwachtingen bij verbindingen met anderen. Niemand kan voor 100 procent bij jou ‘passen’. Dat hoeft geen probleem te zijn, dat andere deel kun je dan bij anderen halen. En dat is ook verrijkend. Verbinding met meerdere mensen zorgt voor een steviger vangnet. Als het met de één niet lekker loopt, kun je daar met een ander over praten, die misschien wel een goed inzicht heeft. Je leert meer van meer mensen.

Zelfbeeld

Een voorwaarde voor het van jezelf houden, weten dat je voldoet en genoeg bent voor gezonde relaties, is een positief zelfbeeld. En anderzijds werkt de ervaring van gezonde relaties juist weer als een stimulans voor het meer van jezelf gaan houden. Mensen met psychische problemen die een steunende partner hebben, gaan vaak sneller vooruit.

Een persoonlijke ervaring: als je gaandeweg steeds beter ziet wat de oorzaken zijn van ervaringen van vervreemding en niet-verbondenheid, kan verbinding makkelijker worden. Je ziet scherper wat je nu eenmaal wel en niet kunt verwachten, en welk soort verbinding je waar kunt halen. Of je ziet waar het volstrekt zinloos is om er naar te zoeken –dat scheelt teleurstelling en frustratie en kan meer rust geven. En dat heeft ook invloed op je zelfbeeld en je beeld van anderen.

Epiloog

Bruggen bouwen is soms lastig en vaak een permanent werk in uitvoering. Maar er valt wel aan te sleutelen. Door bijvoorbeeld het fenomeen goed bij jezelf te onderzoeken en te ontleden: hoe bouw je zelf bruggen? Zie je verschillende categorieën bruggen? Welke bruggen heb jij zelf eigenlijk nodig om je goed te kunnen voelen? Bij welk soort bruggen ontstaan er vaak steeds weer problemen? Wat is de aard van die problemen precies? Wat zou jou concreet kunnen helpen om de bruggen toch te bouwen, of om plekken te vinden waar het bruggen bouwen misschien wel veel makkelijker gaat? in welke situaties weet je eigenlijk van te voren al dat het zinloos is om een succesvolle brug te verwachten, zodat je je daar op kunt instellen?

Een beetje acceptatie kan (deels) ook rust brengen. Als je ver afwijkt van het gemiddelde, is het statistisch gezien nu eenmaal een grotere uitdaging om gelijkwaardige verbindingen te maken. Daar heb je zelf niet voor gekozen. Als je dat eenmaal als een gegeven aanvaardt (en er misschien zelfs een beetje vrede mee kunt sluiten), wordt het misschien makkelijker om bewust beslissingen te nemen over wat je er mee wilt.

Natuurlijk wil dit niet zeggen dat het met wat denkwerk wel opgelost is. Ook zit niet iedereen in dezelfde situatie. De één komt meer hindernissen tegen dan de ander. Het blijft altijd een werk in uitvoering. Maar reflectie, analyse, onderzoek en experiment kunnen soms wel tot een fundamentele verschuiving in perspectief leiden. Of de ontdekking van nieuwe mogelijkheden om bruggen te bouwen.

Auteurs

Noks Nauta studeerde geneeskunde en psychologie. Ze was medeoprichter en is thans ere-bestuurslid van het Instituut Hoogbegaafdheid Volwassenen (IHBV). Ze verzamelt sinds 2001 kennis over hoogbegaafde volwassenen en senioren, geeft daar presentaties over en schrijft artikelen en boeken.

Mirja Post studeerde filosofie, bouwkunde en antropologische archeologie. Ze volgt thans een opleiding voor kerntalentenanalist. Samen met Noks Nauta geeft ze presentaties over zeer hoogbegaafden. Ze is Nederlands contactpersoon van de Triple Nine Society https://www.triplenine.org/Default.aspx

Literatuur

Bosch, I. Diverse publicaties. Zie: https://www.pastrealityintegration.com/nl/ 

Emans, B. (2017). Hulpverlening schiet vaak tekort. Talent, februari 2017, pp 20-23.

Kohlrieser, G., Goldsworthy, S. & Coombe, D. (2012). Care to Dare – Unleashing Astonishing Potential Through Secure Bases. San Francisco: Jossey Bass.

Oosterom, R. (2019). ‘Wees wat vaker elkaars psychiater, pak elkaar vast’. Interview met Dirk de Wachter. Trouw, 16 oktober 2019.

Rijks, J. (2020). De eenzaamheidsparadox. Van Gompel-Svacina.

Schuurman – van der Heyden, M. & Nauta, N. (2020). Verbonden zijn met anderen. Hoofdstuk 11 in : Nauta, N. & Schouwstra, I.  (red.) (2020). Hoogbegaafde senioren. Van Gompel-Svacina/ IHBV. https://ihbv.nl/hoogbegaafde-senioren-boek/

Van Wielink, J., & Wilhelm, L. (2017). Secure bases als bedding voor talent. In: Schreuder, R., et al. (201) Themacahier Management Development, sturen zonder strepen, Tijdschrift voor talent- en managementontwikkeling, zomer 2017. Zie: https://www.jakobvanwielink.com/app/uploads/Secure-Bases-als-Bedding-voor-Talent-MD-Zomer-2017.-Van-Wielink-en-Wilhelm.pdf

Veldman, I. (2017). Secure bases I. We zijn onvoldoende met elkaar in dialoog over onze pijnlijke ervaringen. Interview met Jacob van Wielink, oktober 2017, oprichter van De School van Transitie, met toestemming van Jacob van Wielink overgenomen van de site NieuwWij, multimediaal Platform van Stichting NieuwWij. https://www.nieuwwij.nl/interview/fundamenteel-onvoldoende-dialoog-pijnlijke-ervaringen/


[1] https://www.volkskrant.nl/wetenschap/chimpansee-kopieert-maf-loopje-om-erbij-te-horen~b1283f6b/

[2] Deze Transitiecirkel bestaat uit: contact maken, hechten, intimiteit delen, afscheid nemen, rouwen en betekenis geven als fundament.

Ik sla weer aan!

Noks Nauta en Agnes Schilder

Je kent ze vast wel die momenten dat iemand iets tegen je zegt en dat je meteen ‘aanslaat’! Ik (Noks) voel dan dat adrenaline door mijn lijf giert en het merkwaardige vind ik, dat het me niet altijd lukt om daar op een volwassen manier mee om te gaan. Ik vraag me ook af wat het eventueel met mijn hoogbegaafdheid te maken heeft. Toen Agnes laatst ook een dergelijke ervaring had, zijn we dit samen gaan onderzoeken, omdat we er van willen leren en omdat we het met andere hoogbegaafden willen delen. In dit blog delen we onze zoektocht met jullie. 

Voorbeelden

Voorbeeld 1 Noks: Iemand zegt tegen me: “Hoogbegaafden zitten teveel in hun hoofd!”

Ik sla aan, maar ik reageer niet adequaat, merk ik. Er gebeurt iets in mijn lichaam, maar wat voel ik dan? Ik wil onderzoeken wat er gebeurt. Ik maak daarom een lijstje van de gedachten die meteen door mijn hoofd gaan:   

  • Hoe durft iemand dit tegen mij te zeggen?
  • Ik vind het een idiote uitspraak, je zit niet ‘in je hoofd’;
  • Wat een domme opmerking. Ik hoor dit vaker en ik meen dat mensen die dit zeggen helemaal niet weten waar ze het over hebben, ze praten na wat ze ergens hebben gehoord; 
  • Ik heb het gevoel dat de spreker mij persoonlijk iets verwijt (ik ben immers hoogbegaafd);
  • Het is een onduidelijke uitspraak, want wat bedoelt iemand hiermee?
  • Er zijn al zoveel vooroordelen over hoogbegaafden, dit is er ook een.
  • Zo voer je toch geen gesprek? Het is een stelling. Dat is niet open.
  • Krijg ik nog wel ruimte om iets te vinden?

Ik zie dat er in mijn lijstje wel emoties zitten, maar dat ik het lastig vind om die als eerste te benoemen, ze zitten mogelijk verstopt in mijn gedachten.

Voorbeeld 2 Agnes: Iemand zegt in een gesprek over een nieuw project tegen me: “Hoezo zie jij een bezwaar, jij bent toch van de positieve psychologie?”

Ik sla aan, word boos en denk:

  • Weer iemand die denkt dat de positieve psychologie alleen maar gaat over positief denken.
  • Wat een dooddoener!
  • Lekker makkelijk, zo hoeven we het niet te hebben over wat lastig is.
  • Ga ik dit uitleggen? Pfff, zinloos…..om nog verder te praten.
  • Wat een denigrerende opmerking, ik ben wel meer dan ‘van de positieve psychologie!’
  • Hoezo? Is daar iets mis mee dan?
  • Wat verwacht je nu dat ik zeg? Ja? Zal ik dan gewoon eens “nee” zeggen?

Het raakt me en meteen schieten de gedachtes door mijn hoofd. In mijn lijf merk ik ook een reactie: hogere ademhaling, hartslag en ik haal al adem om direct iets niet zo aardigs terug te zeggen en niet zelden doe ik dat ook. Achteraf denk ik dat dat iets te maken heeft met me aangevallen voelen. Het effect is dat ik door mijn (te snelle) reactie onmiddellijk uit contact ben met de ander en met mezelf. Ik haak af en het gesprek is over. Ik zou eerder willen voelen wat er gebeurt, me bewust worden van de emotie en dan leren om anders te reageren. Want de ander heeft mogelijk helemaal niet de bedoeling om me aan te vallen en het gesprek te beëindigen. Hier lijkt een belangrijk basisprincipe uit de cognitieve gedragstherapie (die ten grondslag ligt aan bv RET en ACT) aan de orde: het is niet de gebeurtenis zelf maar het zijn onze gedachten over de gebeurtenis die leiden tot (niet) handelen en bepaalde gevoelens of emoties. Dit inzicht wordt toegeschreven aan de Griekse stoïcijn Epictetus die gezegd zou hebben: Niet de dingen zelf maken de mensen van streek, maar hun denkbeelden erover. 

Wat is ‘aanslaan’?

In een onderzoek onder hoogbegaafden (Visscher, Nauta & Van der Waal, 2016) wordt het ‘aanslaan’ ook wel de ‘rode knop’ genoemd. Wat we in onze eigen reacties zien is dat we héél snel in onze gedachten schieten en dat we dan in eerste instantie overslaan dat we veel ‘voelen’. We denken wel óver ons gevoel, maar het gevoel zelf hebben we in eerste instantie overgeslagen. 

Wat wij opmerken zijn onze gedachten. Van onze emoties zoals boosheid, teleurstelling, irritatie, verdriet, zijn we ons pas daarná bewust, voor zover dat al gebeurt …. Misschien is dat ook wel het punt bij ons, als we zouden opmerken dat er een emotie is, dan konden we daar beter mee dealen. Als ik zou opmerken dat deze uitspraak boosheid oproept dan kan ik zeggen: “Ik word boos als je dit zegt.” Slaan we dit opmerken van emotie over en schieten we vanuit ons denken meteen in de handeling? En komt zo …. bam … de reactie (een veroordeling), er al uit? Daar wordt het niet per se gezelliger van …. (Zie ook Van der Waal & Nauta, 2017)

Hoe is het mechanisme nader te begrijpen? Ons limbische systeem (een ‘oud’ deel van je hersenen waar je fight/flight reactie vandaan komt) reageert primair, zonder dat we ons dat bewust zijn. Die primaire reactie heeft evolutionair te maken met de keus tussen vechten en vluchten, de twee mogelijkheden die je hebt als er gevaar is. Als je limbische systeem reageert, voel je dat eerst in je lijf, je bijnieren maken extra cortisol aan, het stresshormoon. Dat voel je. Je hart gaat sneller kloppen, je kunt rood aanlopen etc. Maar merken we dat wel bewust op?

Nu hebben wij naast de primitieve hersenen ook de zogenaamde neocortex (‘nieuwe schors’). Daar zit ons denkvermogen. Dat kunnen we ook inzetten maar het reageert trager. Kan het zijn dat deze neocortex, het denken dus, het bij ons als hoogbegaafden te snel van onze primitieve hersendelen overneemt? Daarover later.

Wat gebeurt nu precies bij het ‘aanslaan’? Vaak gebruiken mensen de termen ‘emotie’ en ‘gevoel’ door elkaar, maar ze zijn niet identiek. Emotie is een breed begrip en omvat vier aspecten: een fysiek aspect, een gedragsaspect, een gevoelsaspect en een cognitief aspect. Het fysieke aspect merk je bijvoorbeeld aan blozen en/ of een hogere hartslag, het gedragsmatige aspect aan bijvoorbeeld de neiging tot vluchten of vechten, het gevoelsaspect is bijvoorbeeld het bang of verdrietig zijn en vervolgens is er de cognitieve interpretatie (je denken) waarbij je jouw gedachten over de situatie formuleert (voor jezelf). Je gevoel en je cognitie hangen samen: jouw (interne) woorden bepalen hoe je voelt. In dat proces is jouw interpretatie dus heel belangrijk. Als je iets vergelijkbaars eerder hebt meegemaakt, heeft  dat ook invloed. Als je woorden hebt leren geven aan hoe je je voelt, kun je onderscheid maken tussen verschillende emoties (mentaliseren) en kun je ook merken dat je verschillende emoties tegelijk kunt voelen. Dat laatste horen we nogal eens van hoogbegaafden. Het proces van mentaliseren leer je als kind door omgang met de volwassenen om je heen.  

Als je dit proces kent, kun je door oefenen er mee leren omgaan, zodat het je niet overspoelt. Dan kun je de fysieke uitingen van een emotie eerder herkennen en vervolgens via je denken je gevoel zodanig beïnvloeden dat je de negatieve effecten ombuigt naar positieve.     

Intermezzo 1

We raadplegen het boek van Kahneman: ‘Ons feilbare denken’, dat in het Engels de treffende titel ‘Thinking fast and slow’ heeft. Daarin beschrijft Kahneman twee systemen die beide betrokken zijn bij reageren op gebeurtenissen. Systeem 1 is snel maar onbetrouwbaar en systeem 2 is langzaam maar wel betrouwbaarder. Systeem 2 gebruikt delen van de ‘nieuwere’ hersenen en dat betekent dat er sprake is van rationele afwegingen. Kahneman’s systeem 1 gaat ‘automatisch’ (met weinig tot geen moeite), maar als je het goed leest, heeft het proces van systeem 1 en 2 in zijn boek allebei met het ‘denken’ te maken dus komen ze pas in werking ná het aanslaan van het limbische systeem.[1]

Intermezzo 2

In het Boeddhisme spreekt men van “Manas”: het deel van het bewustzijn dat helpt bij (over)leven: een snel systeem dat niet zuiver waarneemt maar gebruik maakt van informatie uit het verleden (geheugen of bewaarbewustzijn). Mediteren helpt om het product van onze manas te onderscheiden van wat er echt is. Manas is kampioen snel oordelen. Dat is fijn als je snel moet handelen in groot gevaar maar doorgaans zijn wij mensen niet zo in groot (levens)gevaar en staan we toch in die overlevingsstand. We nemen niet de tijd om echt waar te nemen maar nemen snel voor waar aan wat ons geheugen aandraagt. Even ademhalen en kijken wat er echt is helpt dan enorm… even tot 10 tellen ook. 

Wat zien we in de eerste analyse van wat er met ons gebeurt?

Als we naar het rijtje kijken in het voorbeeld van Noks, dan zien we allerlei dingen door elkaar:

Het is een mix van emoties, gedachten, gevoelens, redeneringen, morele afwegingen. Wat we zouden kunnen zeggen is dat het rijtje onder het voorbeeld een keten (maar niet in volgorde) is van wat er gebeurt vanaf het aanslaan van het limbisch systeem naar Kahneman’s systeem 1 tot en met het aanslaan van systeem 2. Ze is zich dat bewust nu ze het zo gaat analyseren. Dat is ook wel eens het geval als ze dit met iemand gaat bespreken.      

In het rijtje van Agnes staan vrijwel dezelfde dingen: meteen emotie, veel gedachten en meteen een conclusie. Agnes zou graag eerder willen opmerken dat haar limbisch systeem aanslaat. Nu gaat ze te snel in de verdediging denkt ze. Zou ze haar limbisch systeem kunnen leren hacken?

Wat heeft dit volgens ons met hoogbegaafdheid te maken?

Op basis van de voorbeelden zien we dat onze reacties de volgende kenmerken vertonen:

  • Snel
  • Raakt oude pijn, persoonlijke ervaring maar die merken we niet op
  • We gaan meteen nadenken en redeneren in plaats van even stil staan bij wat de opmerking met ons doet   
  • We schakelen snel naar denken en vooral in oordelen

Dat zijn allemaal kenmerken die volgens ons bij onze hoogbegaafdheid passen: snel, intens, oordelend.

Wie het zegt en de context waarin het gebeurt maken zeker uit voor de mate waarin het bovenstaande optreedt. Deze ervaringen horen we ook van andere hoogbegaafden. De ander blijkt over iets anders te denken dan wij en benoemt zijn of haar idee. In plaats van belangstellend te zijn naar wat de ander denkt, gaan we meteen onze eigen visie verdedigen. We denken dat daar de volgende mechanismen in mee kunnen spelen:

Hoogbegaafden denken vaak dat ze gelijk hebben en dat ze iets beter weten dan de ander. Ze hebben vaak ergens al lang over nagedacht en dingen uitgezocht. Dus misschien hebben ze op inhoud wel gelijk maar dat betekent niet dat de ander automatisch ongelijk heeft.

Er speelt vaak nog iets anders mee. Veel hoogbegaafden die wij kennen hebben van jongs af aan het gevoel gehad anders te zijn. Ze zijn ook zo behandeld door klasgenootjes en door leerkrachten. Dat kan er toe leiden dat je je onveilig bent gaan voelen. Als later op je werk je leidinggevende dan reageert zoals je vroegere juf of meester bij wie je niet veilig voelde, komt die ervaring weer boven, je niet begrepen voelen is voor veel hoogbegaafden een bekend fenomeen, ze schieten in de emotie van het niet veilig voelen en luisteren niet meer naar de ander.     

Noks herkent dit: het kan een toon zijn die haar irriteert, iemand die iets zodanig zegt (heel pinnig bijvoorbeeld), dat ze zich een klein kind voelt. Iemand die ze bijvoorbeeld in haar werk kende en die zich vaak zo opstelde dat ze zich niet gezien voelde. Dat die persoon haar naar beneden duwde. Of iemand die haar herinnerde aan iemand bij wie ze dat soort gevoelens vroeger had. Dan komt dit terug: “Dat kun jij nog niet”, of ”Jij bent anders dan de anderen.”      

Agnes herkent dit ook: het gevoel als klein kind behandeld te worden, in de hoek gezet worden, ze voelt zich dan niet serieus genomen en betutteld.

Wat zouden we kunnen leren van deze analyse?

Ido van der Waal (zelf HB, schrijft en praat veel over conflicten van hoogbegaafden) heeft ons wel eens uitgelegd dat hij denkt dat je je limbisch systeem kunt ‘hacken’. Dat kan je veel opleveren in dreigende conflictsituaties. Wij denken dat je je in onze voorbeelden hetzelfde mechanisme kunt voorstellen. Als je primair zou gaan reageren naar de persoon die het zegt, heb je mogelijk zó een conflict te pakken of op zijn minst een aanvaring. Als je dat een paar keer hebt meegemaakt, wil je dat meestal niet meer. Je trekt je terug, kruipt in je schulp, gaat uit het contact. We zien dat er dus negatieve kanten zitten aan dat ‘aanslaan’, als je het je niet bewust bent en het laat gaan. Maar we zien ook positieve kanten. Als iets je raakt vind je het dus belangrijk. Je kunt onderzoeken wát je (qua inhoud) dan zo belangrijk vindt. Zo vindt Noks het belangrijk dat mythes over hoogbegaafdheid uit de wereld worden geholpen en zo prikkelt deze uitspraak haar dus weer om na te denken hoe ze deze mythe zou kunnen gaan bestrijden. Gaat ze er over schrijven? Gaat ze de uitspraak gebruiken in een workshop of een webinar?

Soms heeft het ‘aanslaan’ minder te maken met de inhoud en meer met de relatie. Noks voelt zich soms bijvoorbeeld als een klein kind behandeld of als iemand die niets weet van een onderwerp, waar ze juist wel veel van af weet…  Ze vraagt zich af wat dat met haar hoogbegaafdheid te maken heeft. Soms voelt het als een machtsspel. Misschien dat daar een gevoelig punt ligt. Het gevoel niet serieus genomen te zijn in vroegere fasen. Niet gezien of erkend te zijn?    

Dat geldt ook voor Agnes, heftige reacties bij haarzelf zoals die ene die hierboven beschreven is, hebben ervoor gezorgd dat ze zich meer en meer in de positieve psychologie is gaan verdiepen en zich nog meer is gaan ‘hechten’ aan deze benadering en die gaat verdedigen als anderen er kritiek op lijken te hebben. Het principe van de cognitieve dissonantie reductie lijkt hier op te gaan: als de ander iets noemt wat tegengesteld is aan jouw mening, dan ga je argumenten verzinnen waarom jouw standpunt niet ‘gek’ is. Door dat denken en steeds meer in je argumenten geloven, worden de ‘paadjes’ in je hoofd (jouw redeneringen) sterker en hecht je je meer aan je eigen ideeën.

Tenzij je juist openstaat voor wat een ander vindt en zegt. Dat lukt makkelijker als je een positief zelfbeeld hebt en je je open durft te stellen voor argumenten van anderen. Mooier nog is om juist om argumenten van anderen te vragen en daar ook naar te luisteren (!), om de wens te hebben ze serieus te overwegen en te combineren met jouw argumenten. Dat stadium zou ik (Noks) graag wat vaker willen bereiken. Dat is namelijk het stadium waarin je niet meer onzeker bent en juist openstaat voor meningen en argumenten van anderen die juist heel waardevol kunnen zijn, ook als je het er niet mee eens bent. Schein (2020) noemt dat bescheiden vragen, een prachtig concept vindt Agnes. Dat leidt tot de suggestie dat we wellicht minder naar de inhoud zouden moeten gaan luisteren en meer aandacht hebben voor het proces en de relatie.    

Het verschijnsel dat mensen juist niet naar argumenten luisteren is een belangrijke reden waarom er in de zogenaamde motiverende gespreksvoering[2] aangeraden wordt om in een gesprek juist zo min mogelijk argumenten of adviezen te geven. Het enige effect daarvan is namelijk doorgaans dat de ander zich juist sterker aan zijn/haar eigen argumenten hecht. Het recente boek van Eleanor Gordon – Smith heet ‘Stop met redelijk zijn’. Zij laat als filosoof op een journalistieke manier, aan de hand van diverse real life voorbeelden, zien, dat je met argumenten eigenlijk nooit iets verandert. Emotionele processen lijken bij veranderingen de overhand te hebben.  

Iemand zei laatst tegen mij (Agnes): “Weet je, er is nog nooit iemand geweest die terugkijkend op zijn leven zei: “had ik maar meer adviezen of argumenten gehad van anderen””. Hmmmm, dat zet toch aan het denken. Grappig is dat de opmerking die mij zo triggerde in het voorbeeld aan het begin (“jij bent toch van de positieve psychologie”), helemaal geen advies of argument ìs. Mijn (limbisch?) systeem gaat toch direct aan. Wat zou het fijn zijn als ik dat kon stoppen, even wachten voordat ik meteen ‘aan’ ga, mijn aannames onder de loep ga nemen, me afvraag of het klopt wat ik denk of, veel fijner nog, constateren: dit is denken en vervolgens verder gaan met wat ik aan het doen ben. Beetje rust en even stilte in mijn hoofd voordat ik er mee aan de haal ga en reageer lijkt mij een fijn idee.

Aanslaan’, doe er wat mee! (Interventies vanuit de positieve psychologie)

We menen dat er vanuit de positieve psychologie wel enkele interventies zijn die we kunnen toepassen als we ‘aanslaan’.

Je kunt om te beginnen jezelf aanwennen om diep adem te halen of tot tien te tellen. Daarmee geven we ons limbische systeem de gelegenheid (= de tijd) om de arousal weer op normaal niveau te brengen en vrij zijn om te kunnen reageren. De fysieke reactie op een emotie ebt na ca 6 tot 10 seconden weer weg. Dus boosheid is na 10 tellen weg, tenzij we er in vastgrijpen en gedachten gaan herhalen, dan kan boosheid maar zo 30 jaar duren.

Ook vormen van meditatie kunnen behulpzaam zijn. De echte bedoeling van meditatie is om het denken zelf te beschouwen, dus jezelf vriendelijk uit te nodigen om op te merken dat je denkprocessen vol aan de slag zijn. Je kunt jezelf er dan aan herinneren dat er een emotie is en die even te laten. Dus niet proberen te begrijpen (mooi woord, je grijpt letterlijk vast in je eigen gedachten) en gaan redeneren en verdedigen, want dat is denken. Daardoor duurt een emotie niet een paar seconden maar minuten lang en, als ik maar gedachten genoeg produceer, met gemak ook een leven lang. Wat nodig is, is voelen welke emotie er is en die aanvaarden. Die emotie is er nu en die gaat ook weer voorbij.    

Een andere insteek is, om te kijken wat de achterliggende drijfveer van iemand is: welke sterke kant is in het geding? Bijvoorbeeld kritisch denken, bevlogenheid, snel denken en daardoor vlot scenario’s langs kunnen gaan: als dit dan dat….  Zaken snel kunnen combineren. Mooie drijfveren die kennelijk om aandacht vragen en erkenning willen. Goed om dat op te merken zonder meteen de ander te veroordelen die iets triggerde bij jou maar bij jezelf te blijven.

Vraag je eens af, waar zou je de energie van het ‘aanslaan’ op een positieve manier voor kunnen en willen gebruiken? Denk aan wat dieper nadenken, beschouwen, er van leren en de volgende keer een vraag stellen in plaats van afhaken, nieuwsgierig zijn naar wat de ander bedoelt, delen met anderen, erover schrijven …. (precies zoals wij nu doen)?

‘Aanslaan’ is dus niet per se negatief, denken wij, het kan helpen om via wat zelfonderzoek te bedenken wat van ons echt van waarde is. Dat kan leiden tot positieve uitkomsten. Je leert bovendien je eigen gedachtes en aannames kennen. Het kan heel nuttig zijn om patronen op te merken en je af te vragen of die patronen wel kloppen of in feite vooroordelen zijn.

Kinderen kunnen dit al leren

Zou je dit al aan kinderen kunnen leren? En op welke manier? Niet met argumenten dus …. En ook niet via metacommunicatie, dat allemaal veel te ‘denkerig’. Kun je het als ouders of leerkracht voordoen?

We denken van wel. Zo kun je kinderen die heel druk zijn leren om rustig te worden door een bepaalde activiteit te doen. Voorbeeld: een jongetje die een ouderwetse weckpot op de kast had staan in de klas. Als hij heel erg druk was dan ging hij die pot pakken en daar zaten knikkers in en die haalde hij er dan één voor één uit en stopte ze er weer in. Dat hielp om rustig te worden. Kinderen kunnen ook leren om hun lijf te voelen en hun denken te observeren. Het stemmetje in hun hoofd dat ‘zijn’ ze niet zelf, dat is ‘denken’.

Als kinderen het kunnen leren kunnen wij onszelf ook altijd nog wat leren. Minder snel aannemen dat we de andere wel begrijpen en in plaats daarvan vragen stellen.  Oprechte interesse in wat de ander zegt, leidt ook af van je eigen wellicht niet adequate gevoelens en reacties. 

Tot slot

De volgende keer als zoiets weer gebeurt, zo nemen we ons voor, gaan we oefenen in observeren wat we voelen en denken. Een stapje terug doen dus: even wachten, niet zo snel. Een poging doen om wat de ander zegt niet als waarheid aan te nemen en niet meteen in de irritatie schieten. Zeker, de trigger is de opmerking van de ander, maar de emotie wordt veroorzaakt door je fight/ flight systeem en het “vervolg denken” in je eigen hoofd. Alles op basis van eerdere ervaringen en emoties. Als je af wilt van de acute stressreactie met alle narigheid, dan heb je dat dus in eigen hand…. eh hoofd.

Referenties

Gordon Smith. E. (2020). Stop met redelijk zijn. Utrecht: Ten Have.  

Kahneman, D. (2012). Thinking fast and slow. Penguin.

Schein, E.H. (2020). Bescheiden vragen. Business Contact.

Van der Waal, I. & Nauta, N. (2017). Hoe kan ik leren van mijn conflicten en gebruik ik ze positief? Hoofdstuk 7 in: Nauta, N. & Van de Ven, R.  (red.) (2017). Hoogbegaafde volwassenen. Zet je gaven intelligent en positief in. Delft/ Utrecht: IHBV/ Big Business Publishers.

Visscher, E., Nauta, N. & Van der Waal, I. (2016). Waar zit jouw ‘rode knop’? Een onderzoek naar ergerlijke werksituaties bij hoogbegaafde werknemers. Rapport IHBV. 26 oktober 2016. https://ihbv.nl/rapport-rodeknop/


[1] Kahneman (2012) baseert zijn resultaten op experimenten die te maken hebben met vraagstukjes die aan mensen werden voorgelegd. Het ging vaak om sommetjes. Die sommetjes zien er simpel uit, maar er zit een soort ‘instinker’ in, zodat je toch moet nadenken voor het juiste antwoord.  

[2] Motiverende gespreksvoering is een cliëntgerichte, directieve methode om te bevorderen dat de cliënt intrinsiek gemotiveerd wordt tot verandering, door ambivalentie te verkennen en op te lossen.

Zijn hoogbegaafd en hoogintelligent hetzelfde? Uitleg aan de hand van twee dimensies.

Vaak hoor ik deze vragen: Is hoogbegaafd nu iets anders dan hoog intelligent? Kun je hoogbegaafd zijn zonder een hoge intelligentie en kun je hoogintelligent zijn zonder hoogbegaafd te zijn?   

De twee termen worden vaak door elkaar gebruikt. Er is een grote overlap in wat de twee termen bedoelen. Ze zijn echter niet identiek.

Hier mijn uitleg over deze twee termen aan de hand van twee dimensies: ‘Smal versus breed’ en ‘Hard versus zacht’. 

Smal versus breed:

‘Hoogintelligent’ is een uitspraak die alleen over iemands intelligentie gaat. Als je die uitspraak ‘hard’ wilt maken, kun je een intelligentieonderzoek laten doen en als daar een test bij zit, dan is de uitkomstmaat meestal een IQ score. Statistisch gezien is een score in de bovenste 2% dan uitzonderlijk en dat noemen we ‘hoogintelligent’. Bij de meeste testen ligt de minimum score om iemand hoogintelligent te noemen rond de 130. Iemand die 127 haalt onder goede omstandigheden is natuurlijk ook behoorlijk intelligent. Het is gek omdat pas vanaf het getal 130 te zeggen. Alleen is voor het lidmaatschap van Mensa bijvoorbeeld die grens wel gelegd.       

‘Hoogbegaafd’ is een breder begrip. Dan bedoelen we iemand die naast een hoge intelligentie (kenmerk van het denken) ook andere kenmerken laat zien die ermee samenhangen. Daarvoor is het Delphimodel (Kooijman – van Thiel, 2008) gemaakt, dat een beschrijving geeft van hoogbegaafden op basis van een Delphi-onderzoek onder experts. Je kunt echter niet hoogbegaafd genoemd worden zonder een hoge intelligentie, die hoort er onlosmakelijk bij.  

We denken omgekeerd dat alle mensen met een hoge intelligentie in de basis ook de bredere kenmerken van hoogbegaafdheid hebben. Soms zie je ze echter niet of nauwelijks of niet allemaal. Dan kan het zijn dat die kenmerken niet tot uiting zijn gekomen of in de jeugd al onderdrukt zijn. Daar zijn diverse redenen voor te bedenken. Iemand die zijn of haar intelligentie vooral cognitief inzet, kan daarmee de andere kenmerken overschaduwen. Dat gebeurt soms bewust, soms meer onbewust. Daar kan ook de situatie thuis of op school een rol bij hebben gespeeld. Aspecten van iemands persoonlijkheid spelen altijd mee. Een voorbeeld is als een hoogintelligent iemand het moeilijk vindt om te ‘voelen’, omdat dat bijvoorbeeld veel psychische pijn heeft gegeven. We weten dat 87% van een grote groep hoogbegaafden tevens hoog scoorde op een vragenlijst voor hoogsensitiviteit. (Van de Ven e.a., 2016) Van de andere kenmerken is geen onderzoek bekend, maar ze komen wel uit observaties.      

Hard versus zacht

Een harde maat voor intelligentie is een intelligentietest, uitgevoerd door een daartoe bevoegd iemand. Het getal wat daaruit komt, kun je bediscussiëren. Die discussie gaat dan over de gebruikte test en over de factoren rondom de test, zoals de persoon die hem afneemt of persoonlijke factoren: vermoeidheid, medicijnen, psychische klachten. Als een test gevalideerd is, kun je door die andere factoren nog wel te laag scoren, maar niet te hoog.   

Een zachtere maat is het goed kijken en luisteren naar iemand en het herkennen van de verschillende kenmerken die we vaak bij hoogbegaafden zien. Ziet iemand dat bij jou of zie je dat bij jezelf, en is dat behulpzaam om jezelf beter te leren kennen, dan kun je verder komen met de kennis over hoogbegaafdheid. Niemand zal je dwingen om een intelligentietest te doen als je dat niet wilt.

Meer lezen over hoogbegaafdheid bij volwassenen: www.ihbv.nl

Referenties

Kooijman – van Thiel, M.B.G.M. (red.) (2008). Hoogbegaafd, dat zie je zó! Over zelfbeeld en imago van hoogbegaafden. Ede: Oya Productions.

Van de Ven, R., van Weerdenburg, M., & van Hoof, E. (2016). Working with intensity; The relationship between giftedness and sensitivity in working adults in Flanders and the Netherlands. Unpublished manuscript. Retrieved from https://riannevdven.nl/publicaties/working-with-intensity/   

De complexiteit van infectieziektenbeleid

Nu we al ca zeven maanden met het Coronavirus leven, zeggen veel mensen dat we 17 miljoen virologen hebben. Bijna iedereen die ik ken heeft wel een mening over het beleid en veel mensen zeggen er in TV programma’s iets over waaruit blijkt dat ze geen idee hebben van de complexiteit van infectieziekten.

Omdat ik van 1982 tot 1997 actief geweest ben op dit gebied, komen veel herinneringen uit mijn werk terug. Ik voelde de behoefte om een aantal boeiende en complexe vraagstukken waar ik indertijd mee te maken had, terug te halen. 

Infectieziekten op het werk

Het was 1981, ik was na drie jaar schoolarts gewest te zijn, inmiddels een paar jaar als bedrijfsarts werkzaam op het Ministerie van Landbouw. Zoals ik nu weet, was die baan wel geschikt voor mij, maar had ik beslist een uitdaging erbij nodig. Ik had mijn registratie als bedrijfsarts net gehaald en ik was zwanger. Ik had geluk, bij de bedrijfsgezondheidsdienst voor de rijksoverheid waar ik werkte, was een afdeling waar men ging uitbreiden met artsen die zich wilden ‘specialiseren’. Het ging niet om officiële specialisaties, maar om aandachtsgebieden. En daar zocht men iemand voor het terrein ‘infectieziekten op het werk’, drie dagen per week. Ik solliciteerde en kreeg de functie. Meteen na mijn bevallingsverlof ging ik aan het werk in die functie.

Achteraf heel bijzonder: niemand had dit werk ooit eerder gedaan. Er was geen voorganger en niemand aan wie ik iets kon vragen binnen de dienst. Ik begon met een leeg bureau, een lege kast, een telefoon en een paar dossiers. Mijn leidinggevende was arts, psycholoog en jurist en had het volste vertrouwen in mij. Ik kon altijd bij hem komen overleggen en ik kon mijn gang gaan. En we hadden een bibliotheek met een prima bibliothecaresse. Maar geen internet en geen email ….   

Ik ga in dit blog wat schrijven over verschillende infectieziekten die toen speelden en waarover men vragen had en waarover ik inhoudelijk beleid mocht maken. Het terrein van arbeid en gezondheid is buitengewoon breed en gevarieerd. We hebben te maken met risico’s die iemand door het werk kan oplopen. Maar natuurlijk ook mensen die in hun werk zelf een risico kunnen opleveren. Denk maar aan wat we nu zien bij Corona: zorgmedewerkers en mensen in het onderwijs kunnen het oplopen in hun werk maar ook zelf mensen besmetten met wie ze werken.    

Achteraf had ik van die jaren 1982 tot en met 1995 wel een boek kunnen schrijven. Daar kwam ik toen (part time werk en part time moeder) niet aan toe, al zijn er wel diverse producten uit mijn handen gekomen, ook met anderen samen. De belangrijkste:

  • Een boek: Arbobeleid & AIDS
  • Een brochure over bloedgebonden infecties op het werk
  • Een infectieziektenklapper voor bedrijfsartsen in ziekenhuizen 
  • Veel voorlichtingsbrochures en zelfs een hele campagne met een video onder de titel: ‘Je bent toch niet bang voor een beetje bloed’? Die ging over AiDS, hepatitis B en andere bloedgebonden infecties, bedoeld voor werkenden in de openbare orde en veiligheid (OOV).    

Tuberculose

Veel mensen hebben nu geen idee meer van wat tuberculose (TBC) voor een ziekte is. Het lijkt een ziekte van kunstenaars uit de 19e eeuw, die wegkwijnden. Of van mensen die lang in sanatoria moesten liggen kuren. Dat veranderde drastisch toen er medicijnen kwamen in de 20e eeuw. TBC bestaat echter nog steeds.

Toen ik mijn medische studie deed, moest ik verplicht gevaccineerd worden met BCG, het vaccin tegen tuberculose. Het vaccin gaf zeker geen 100% bescherming en de duur van de bescherming was ook niet bekend. En het lastige ervan, heb ik later begrepen, is dat je dan voor altijd de mogelijkheid van de Mantoux test kwijt bent want die is dan niet meer betrouwbaar. Daardoor werden er veel meer Röntgenfoto’s gemaakt dan we nu verantwoord zouden vinden. Bij iedereen die in dienst kwam bij het Rijk moest standaard een longfoto gemaakt. En dan steeds als je mogelijk contact had met iemand met open TBC.  

De discussie over de BCG in de zorg heb ik in mijn latere functie toen zelf gevoerd met diverse collega-bedrijfsartsen in ziekenhuizen. De standaard BCG is op een gegeven moment voor zorgpersoneel afgeschaft en ook de periodieke Röntgenfoto’s. We maakten een beleid dat veel meer was gericht op begrijpen van de infectieweg, op preventie en we maakten een protocol wat te doen als iemand contact had met iemand met open TBC. Daarbij had ik nauw contact met iemand die landelijk infectieziekten beleid maakte voor de GGD’s maar die niet de kennis over werk had die ik als bedrijfsarts had. Die samenwerking vonden we beiden heel prettig en zinvol. In de huidige infectieziekten protocollen wordt ‘werk’ meegenomen en ik heb daar indertijd de basis voor gelegd.    

We kregen ook vragen van arbeidsbureaus over de kans op het oplopen van TBC van klanten, dat had te maken met mensen met een migratie achtergrond uit landen waar nog veel TBC voorkwam. Na studie en overleg hebben we ze toen geadviseerd om altijd een tafel of bureau van een meter breed te gebruiken. TBC is een zogenaamde druppelinfectie en de afstand van een meter was veilig genoeg om de druppels met eventuele bacterie naar benden te laten komen, zodat men ze niet kon inademen. De GGD’s voerden bron- en contactonderzoek uit als er ergens een geval was van open TBC (iemand die TBC had én besmettelijk was voor anderen via het hoesten).    

Ook toen merkte ik al hoe belangrijk het was om werknemers met mogelijk infectierisico door het werk te betrekken bij maatregelen en ze goed uit te leggen waar het over ging. Soms had ik ook contact met artsen die in een andere rol zaten. Als bedrijfsarts heb je toch een ander perspectief dan een klinisch werkende arts. Er was bijvoorbeeld in die tijd een longarts in een academisch ziekenhuis die perse de periodieke longfoto’s van het personeel wilde handhaven. Wij meenden vanuit ons perspectief dat dat teveel stralenbelasting gaf en dat met een beleid gericht op actie na mogelijke blootstelling dezelfde veiligheid bereikt kon worden. Ook had een collega van me gegevens van Röntgenfoto’s van vele jaren onderzocht en hij had berekend dat het veiliger was om ze af te schaffen omdat er eigenlijk nooit iets werd gevonden. Ik ben toen met de directeur van het betreffende ziekenhuis gaan praten, dat was de latere minister Els Borst. Na een kort gesprek was ze het helemaal met mij eens….  

Vragen over TBC kwamen ook vanuit collega’s die als bedrijfsarts werkten voor mensen die werden uitgezonden naar landen waar tuberculose nog veel voorkwam. We moesten beslissen of we mensen bij uitzending dan een BCG vaccinatie zouden aanbieden of niet. En hoe we dat zouden doen met Mantoux en/of Röntgenfoto’s na eventuele blootstelling, waren die wel mogelijk op de plek waar men heen ging? Hier moesten we het beleid ook steeds afstemmen op de situatie per land en de plek waar men ging wonen en werken en dat goed uitleggen. Want een BCG vaccin biedt nooit 100% bescherming en ook heb je nooit meer de mogelijkheid om een Mantoux controle te doen.   

Hepatitis B, Hepatitis C, AIDS (HIV)

Een groot dossier dat ik meteen op mijn bureau kreeg was het dossier Hepatitis B (een bloedgebonden virusinfectie) en met name de vraag wie de vaccinatie kreeg aangeboden. Toen ik in die functie begon was het vaccin namelijk net op de markt. Het was schaars en duur. Veel mensen in de zorg wilden het meteen ingespoten krijgen. Voor hepatitis B was geen behandeling mogelijk en nogal wat mensen in de zorg hadden de infectie al opgelopen, meestal door zogenaamde ‘prikaccidenten’. Velen genazen ervan, sommigen hadden niet eens symptomen, maar een enkeling kreeg ernstige klachten. 

Ik heb in het begin veel tijd besteed om uit te zoeken wie door het werk het meeste risico liepen en om te overleggen hoe we zouden adviseren over wie het vaccin wel of niet kreeg aangeboden. Dat speelde toen in het kader van mijn functie voor het personeel van de rijksoverheid, waar toen drie academische ziekenhuizen onder vielen, maar ook het personeel van gevangenissen en huizen van bewaring, rijkspolitie et cetera. Ik merkte dat mensen heel emotioneel waren en dat ze, vooral in de zorg, allemaal vonden dat ze het vaccin moesten krijgen. Die emoties herken ik nu ook in de vele praatprogramma’s waar Corona en het a.s. vaccin aan de orde komt. Maar nu lijkt het alsof veel mensen het a.s. vaccin tegen Covid-19 juist niet willen… Omdat er sprake van zou zijn om het verplichten. Maar dat kan in Nederland niet.

Toen het Hepatitis B vaccin op grotere schaal beschikbaar kwam kon er ruim gevaccineerd worden, met name in de zorg. En volgens mij was daar toen helemaal niet veel discussie over. Mensen lieten zich op grote schaal vaccineren. Maar het bleef van belang om veilig te werken met bloed en andere lichaamsvloeistoffen, daar hamerden wij steeds op. En niet voor niets.  

In 1981 kwamen er ook de eerste publicaties over AIDS. Ik herinner me dat ik de publicaties las en er voor mijn collega-bedrijfsartsen een referaat over hield. Het was duidelijk een infectie die door seksueel verkeer werd over gedragen (een SOA), met name bij onveilige seks tussen mannen en die ook bij intraveneus drugsgebruik met gebruikte naalden kon worden overgedragen. Ik vermoedde toen dat het geen beroepsziekte zou zijn. Ik hield het wel in de gaten omdat het in feite ook een bloedgebonden infectie was. Maar de eerste jaren kwam er geen enkel geval van overdracht in de zorg voor. Toch konden we het niet uitsluiten dat dat zou kunnen. In de zorg was men bezorgd, met name in de snijdende beroepen. Maar ook in beroepen in de zogenaamde Openbare Orde en Veiligheid (OOV) begon men ongerust te worden. Bij de Rijksoverheid hadden we daar een grote groep van: het Gevangeniswezen, de Rijkspolitie, Marechaussee, Douane et cetera. In die beroepen kwamen prik- en bijtaccidenten voor. Ik ging er praten met leidinggevenden en ik begon voorlichting te geven aan medewerkers. Dat leidde tot een grote campagne met als titel ‘Je bent toch niet bang voor een beetje bloed?’

Bij een van de bijeenkomsten waar ik uitleg gaf aan medewerkers van de medische diensten in de gevangenissen, vertelde ik uitgebreid over het virus, de overdrachtsweg en de cijfers die er bekend waren en de zeer lage kans op infectie door het werk, hopende ze gerust te stellen. In de pauze kwamen enkelen boos naar me toe. Ik realiseerde me toen, dat deze mensen bang waren en dat ik daar onvoldoende mee had gedaan. Ik was heel technisch bezig geweest. Dat helpt dus niet. Ik zou nu zeggen: “Op een emotioneel probleem moet je geen rationeel antwoord geven …”  Na de pauze ben ik daarom uitgebreid met hen ingegaan op hun angsten en onzekerheden en toen ik die had geaccepteerd, was er ruimte voor de cijfers en praktische adviezen. Daar heb ik veel van geleerd. Ik ben later psychologie gaan studeren om meer te begrijpen van processen waarmee je gedragsverandering in groepen kunt realiseren. Dat je mensen daar zelf bij moet betrekken is boven twijfel.          

Bloedgebonden infecties komen nog steeds voor. Omdat je niet gevaccineerd kunt worden tegen HIV of hepatitis C blijft preventie van prik-, bijt- en spataccidenten nog steeds het allerbelangrijkste. En hoe dat het beste kan, daar kunnen mensen in die beroepen het beste zelf over meedenken en -praten.        

Lyme Ziekte

Ik kreeg ook te maken met vragen over Lyme ziekte, een bacteriële infectie die via tekenbeten wordt overgedragen. De ziekte kan in verschillende stadia verlopen en bij het niet adequaat behandelen tot ernstige en chronische klachten leiden. We hebben begin jaren ‘90 onderzoek gedaan bij mensen van Staatsbosbeheer en het bleek dat ca 25% van hen antistoffen tegen Borrelia burgdorferi (de naam van de bacterie) in het bloed had, wijzende op een doorgemaakte infectie. Maar niemand van deze mensen uit de onderzoeksgroep had klachten gehad. Dus de zogenaamde subklinische infecties kwamen veel voor. Vanwege de mogelijke ernst van klinische infecties (dus infecties die wel klachten geven) hebben we wel uitgebreid voorlichting gegeven, omdat we toch wilden voorkomen dat er wel mensen met klinische verschijnselen zouden komen. Preventie van tekenbeten stond voorop, door kleding en pet. Verder sokken over de broekspijpen heen. En elke 24 uur controleren op teken, en als er een teek op het lichaam zat, die zorgvuldig  verwijderen.

Ik sprak op bijeenkomsten en maakte voorlichtingsteksten voor de werknemers. Eén van die teksten is toen ook bewerkt voor de Libelle. Want voor mensen die recreëren in de natuur gelden natuurlijk dezelfde adviezen. Al is beroepsmatige blootstelling natuurlijk frequenter.     

De grote vraag die zich voordeed, was, of iemand na een tekenbeet standaard antibiotica zou moeten slikken. Dat was dan om te voorkomen dat de ziekte tot klachten zou leiden. Maar dan krijg je een enorme overshooting van antibioticagebruik met alle nadelen van dien. In overleg  met diverse mensen hebben we toen besloten om de antibiotica alleen te adviseren wanneer het eerste stadium van de klinische infectie zichtbaar was, de rode ring, het Erythema migrans.

Preventie van tekenbeten en het vroege opsporen en verwijderen van teken blijft voor de aanpak van deze infectie het allerbelangrijkste. Bij Lyme ziekte hebben we te maken met een infectie die bij sommige mensen tot ernstige en langdurige klachten kan leiden. Die helaas vaak aspecifiek zijn. Maar omdat de diagnostiek van Lyme ziekte (de uitslagen van bloedtesten) zo lastig te interpreteren is, hebben we hier ook te maken met een grote psychologische factor. Mensen die chronische klachten hebben, denken nogal eens dat ze Lyme ziekte hebben, maar de artsen kunnen dat niet vaststellen. Soms gaan deze mensen naar Duitsland, waar ze veel geld betalen maar niet verder komen. Zie het programma Zembla uit 2017:

https://www.bnnvara.nl/zembla/artikelen/deskundigen-waarschuwen-nederlanders-voor-duitse-lyme-klinieken

Andere infecties

Ik herinner me ook nog voorlichting over de ziekte van Weil voor mensen die met oppervlaktewater in aanraking konden komen.

Voorlichting over Rabiës (hondsdolheid) en vragen over rabiës vaccinatie en beleid na een dierenbeet. Dat was belangrijk voor mensen die voor hun werk naar landen gingen waar rabiës voorkwam en waar geen middelen voorhanden zouden zijn om na een beet snel in te spuiten. Ook was er sprake van besmette vleermuizen in Nederland. En mensen die onderzoek met vleermuizen deden, moesten dat weten en maatregelen nemen ter bescherming van beten.

Een interessante discussie hebben we gehad toen er een opleving kwam van polio in gebieden waar de vaccinatiegraad laag was. Poliovaccin zit in het DTP vaccin en we wilden het liefst dat mensen in de zorg goed beschermd zouden zijn. Directies van ziekenhuizen wilden graag dat het zorgpersoneel allemaal weer met DTP gevaccineerd zou worden. Maar lang niet iedereen in de zorg wilde dat, waarbij het bij de weigeraars vaak ging om mensen die het vanwege hun geloof niet wilden. En die werkten dan juist in gebieden waar het virus opleefde. De vraag was toen of de niet beschermde mensen dan wel konden werken in een ziekenhuis omdat zij weer een risico konden vormen voor de patiënten. Polio kan immers als druppelinfectie via mond-neus-keel én via de ontlasting worden overgedragen.

Ik weet niet meer precies wat er uiteindelijk over is besloten, maar we waren het erover eens dat ongevaccineerde verpleegkundigen een risico vormden en dat ze daarom niet met patiënten mochten werken. Sinds 1992/1993 is er geen epidemie van polio meer geweest. Als ik nu kijk naar de vigerende richtlijnen m.b.t. polio, dan lijken de te nemen maatregelen bij een eventuele epidemie sterk op de huidige maatregelen bij de start van de epidemie van Covid-19. Schoolsluiting, stopzetten van activiteiten en voorkómen van samenkomen van grote groepen mensen.        

Leerpunten

Infectieziekten beleid is per definitie multidisciplinair. Het is complex, er zitten altijd veel verschillende kanten aan. De gezondheidsschade door infectiezieken kan fors zijn, voor grote groepen mensen. Er moet soms snel worden ingegrepen om verdere schade te voorkomen, maar zonder dat er voldoende informatie is om er rustig over na te denken. Er is naast de medische aspecten altijd een forse gedragscomponent bij en we weten dat gedrag lastig te beïnvloeden is. Juridische en ethische kwesties spelen ook mee. Ik zag dat al in de discussie over DTP vaccinatie voor mensen in de zorg.

Voor mij was het een uitdagende functie. Ik zie veel discussiepunten die ik heb ervaren in mijn werk ook nu terug in de Covid-19 pandemie. De snelle berichtgeving over de hele wereld en de social media die we toen niet hadden, maken nu dat heel veel mensen zich ermee bemoeien. Informatie en kennis delen is één ding maar de enorme negatieve emoties die deze pandemie met zich meebrengt zijn een enorme uitdaging voor alle mensen die hier professioneel dag in dag uit mee bezig zijn.

Preventie bestaat primair uit gedragsregels. Mensen motiveren om zich daaraan te houden is moeilijk. Het vereist goede uitleg. Maar dan nog is het je er zo goed mogelijk aan houden lang niet altijd gemakkelijk. Ook werknemers vonden vaak dat de leiding  meer moest doen. Maar het gedrag in het dagelijks werk is iets dat mensen zelf moeten doen.   

“Testen, testen, testen”, dat komt nu steeds naar voren. Dat ligt echter wat genuanceerder dan veel mensen denken. Testen doe je niet als preventie. Testen kun je gebruiken:

  • Voor individuele diagnostiek bij klachten om een passende behandeling te geven;
  • Als epidemiologische monitoring;
  • Om verdere verspreiding te voorkomen bij mensen die tijdens hun mogelijke besmettelijke periode anderen besmet zouden kunnen hebben. In dit geval hebben we het vooral over mensen in de zorg. Dat er ook vragen komen om getest te worden door mensen in het onderwijs en in andere beroepen, heeft vooral te maken met uitval uit het werk. Ik meen dat werkgevers en bedrijfsartsen daarover in gesprek zouden moeten.     

Afwegingen en dilemma’s

Wat mij intrigeert tijdens deze pandemie is de emotie die ik waarneem en vooral de negatieve uitingen van boosheid die heel ver gaan. Er zijn mensen die vinden dat de overheid meer moet doen en er zijn mensen die vinden dat de overheid minder moet doen. Eigenlijk doe je het als overheid nooit goed voor iedereen. Bij het maken van beleid doe je het zo goed mogelijk en samen met mensen die er professioneel mee bezig zijn. Je kunt het nooit iedereen naar de zin maken en sommige afspraken zijn lastig te begrijpen.

Ik vind het ook lastig als mensen alles bij anderen neerleggen, terwijl dit nu juist een tijd is waarin mensen hun eigen gedrag moeten aanpassen. Anders gaat het helaas niet goed werken.

Het uiten ven meningen over het beleid zonder dat je verstand hebt van virusinfecties of pandemieën lijkt mij op dit moment vooral een uiting van onzekerheid, angst, ongenoegen. Of is het tekort aan kennis? Ik weet het niet, wellicht een combinatie.

Waarom zijn veel mensen in de zorg nu niet bereid zich te laten vaccineren tegen Covid-19 als dat vaccin er is? Ook daar hoor ik vooral emotionele argumenten. Nieuw vaccin, te snel gemaakt et cetera. Terwijl de eisen aan vaccin ontwikkeling zo streng zijn! En juist mensen in de zorg zouden dat moeten weten. Zij zijn degenen die wellicht het meeste risico lopen en ik wil als patiënt ook graag een zorgverlener die beschermd is.  

Een pandemie is voor alle mensen een uitdaging. Sommigen zien van dichtbij wat het virus kan aanrichten. Iemand die vlakbij een ziekenhuis en een verpleeghuis woont, vertelde me dat ze nu alweer het aantal rouwauto’s ziet toenemen. Net als bij de eerste golf. Anderen kennen niemand die ziek is geworden en kunnen zich niet voorstellen waarom ze zich anders zouden moeten gedragen.

Mensen verschillen op allerlei factoren van elkaar. Voor communicatie een enorme uitdaging. Bij de een zal de ingang via de kennis moeten zijn, bij de ander eerder via emotie. En alle varianten komen voor. Ook met betrekking tot opleiding en culturele achtergrond. Wellicht kan ik over 20 jaar of langer nog een keer hierop terugkijken als ik tijd van leven heb.